Nieuws

Het KB van 13-10-2021 vervangt het hoofdstuk IV van Titel II van het Verblijfsbesluit, een noodzakelijke aanpassing na de eerdere aanpassing van hoofdstuk III (‘Studenten’) van titel II van de Verblijfswet via de wet van 11-07-2021. Het KB trad onmiddellijk in werking voor de vernieuwing van het verblijf als student. Voor de allereerste verblijfsaanvraag als derdelands student treden de nieuwe bepalingen in werking voor studies die aanvatten in het academiejaar 2022 – 2023. Door de late publicatie van het KB zijn ook voor de huidige vernieuwing van het verblijf nog niet alle bepalingen toepasbaar voor huidig academiejaar 2021 – 2022. Het betreft onder meer de verhoging van de bestaansmiddelen, het profiel van de garant en de afgifte van een ontvangstbewijs met opstart onderzoekstermijn. Wel meteen van toepassing zijn de extra criteria voor weigering van de vernieuwing van dit verblijf of intrekking van het verblijf.
Vanaf 11-10-2021 worden bepaalde elektronische vreemdelingenkaarten voor derdelanders en familieleden van Unieburgers en Belgen vervangen. Deze wijziging door een Ministerieel Besluit van 6-10-2021 kadert in de gefaseerde modernisering van de elektronische verblijfskaarten, ter invoering van het nieuwe uniforme Europese model voor verblijfstitels. Niet alleen de lay-out, maar ook het opschrift, de nummering en de geldigheidsduur van bepaalde kaarten wijzigt. De reeds afgegeven oude kaarten blijven ook nog tijdelijk geldig.
De RvV stelt in arrest nr. 243.508 van 30 oktober 2020 en arrest nr. 244.492 van 20 november 2020 dat er drie categorieën Palestijnse vluchtelingen bestaan die door UNRWA geregistreerd zijn. Zij zijn in principe uitgesloten van bescherming onder het Vluchtelingenverdrag (volgens artikel 1D) maar omdat UNRWA hen nu geen bijstand en bescherming kan geven, vallen zij automatisch onder het Vluchtelingenverdrag. Het verzoek om internationale bescherming van een Palestijn die niet onder die categorieën valt, moet onderzocht worden.
HvJ arrest X.Y. tegen Oostenrijk (nr. C-18/20) van 9-09-2021 verduidelijkt de definitie van ‘nieuwe elementen’ voor het indienen van een volgend verzoek om internationale bescherming (IB). Het betreft nieuwe elementen die zich voordoen na de definitieve beëindiging van het vorige verzoek om IB alsook nieuwe elementen die reeds bestonden vóór de beëindiging van de procedure, maar waarop de verzoeker zich niet heeft beroepen.
In beschikking nr. 21/12/K van 19-04-2021 oordeelt de voorzitter van de arbeidsrechtbank van Luik (afdeling Namen) dat de organisatie van het verblijf in een open terugkeerplaats, zoals geregeld door de Fedasil-omzendbrief van 22 september 2020, verzoekers om internationale bescherming die een bijlage 26quater ontvingen en hiertegen annulatieberoep aantekenden bij de RvV, blootstelt aan een schending van het principe van de onschendbaarheid van de woonst, van het recht op juridische bijstand en van het recht op een effectief beroep.
Het Gentse Arbeidshof oordeelt in arrest nr. 2019/AR/178 op 10-09-2020 dat personen met de dubbele nationaliteit België-Marokko zich niet kunnen beroepen op het bilateraal sociale zekerheidsverdrag tussen België en Marokko dat Marokkaanse werknemers in België het recht op kinderbijslag in België geeft wanneer hun kinderen in Marokko opgevoed worden. Bij dubbele nationaliteit België-Marokko primeert de Belgische wetgeving volgens dewelke kinderen die opgevoed worden of lessen volgen buiten België geen recht hebben op gezinsbijslagen.
RvV arrest nr. 248.617 van 2-02-2021 aanvaardt dat het onderzoek van een 9ter-aanvraag gebeurt ten aanzien van de verantwoordelijke lidstaat onder de Dublin III-Verordening. De RvV stelt evenwel vast dat de ambtenaar-geneesheer van DVZ de relevante landeninformatie fragmentarisch gebruikte en geen deugdelijk onderzoek voerde naar de toegang tot gezondheidszorg voor asielzoekers.
De M kaart en de M kaart met vermelding duurzaam verblijf, worden allebei opgenomen in artikel 3 en 4 van het KB van 14 januari 2013. Zij worden bijgevolg aanvaard als bewijs van een wettelijk verblijf voorafgaand en op het moment van de nationaliteitsaanvraag, in de zin van artikel 7bis WBN. Ook de bijlage 56 wordt opgenomen in artikel 4 van het KB van 14 januari 2013, en wordt dus aanvaard als bewijs van wettelijk verblijf voorafgaand aan de nationaliteitsaanvraag.
In twee principearresten van 28-07-2021 oordeelt de Nederlandse RvS dat, sinds de Griekse wetswijziging van maart 2020 inzake statushouders, het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Griekenland niet zonder meer toegepast kan worden. De Nederlandse RvS wijst op structurele en zwaarwegende tekortkomingen waardoor de Griekse instanties in de praktijk vaak niet kunnen voorkomen dat statushouders in een onmenselijke situatie terechtkomen. Deze bevindingen kunnen ook van belang zijn voor de Belgische praktijk rond verzoeken om internationale bescherming afkomstig van statushouders in Griekenland.
De wet van 11-07-2021 vervangt het volledige hoofdstuk III (Studenten) van titel II van de Verblijfswet. Dat bevat nieuwe algemene bepalingen, bepalingen over mobiliteit binnen de EU, en het nieuwe verblijfsstatuut voor een zoekjaar naar werk na een studentenverblijf. Naast de omzetting van Richtlijn (EU) 2016/801 inzake mobiliteit en zoekjaar wijzigen ook andere bepalingen voor het studentenverblijf, zoals de afschaffing van een schorsend beroep, de voorwaarden voor een verbintenis tot tenlasteneming en de uitbreiding van weigerings- of intrekkingsgronden.
RvV arrest nr. 256.552 van 16-06-2021 oordeelt dat twijfels over de leeftijd aan de hand van foto’s onvoldoende zijn om een (humanitair) visum te weigeren, en vereist een zorgvuldig onderzoek van het nationaal paspoort. Het is kennelijk onredelijk en disproportioneel om niet de mogelijkheid te bieden een DNA-test te ondergaan, temeer omdat andere gezinsleden deze mogelijkheid wel wordt geboden. Door de identiteit in vraag te stellen, wordt ook de verwantschap in vraag gesteld.
Hof van Cassatie arrest nr. C.18.0055.N van 25-01-2021 bevestigt dat de ambtenaar van burgerlijke stand verplicht is om onverwijld het huwelijk te voltrekken als hij nog geen definitieve beslissing heeft genomen over de huwelijksvoltrekking binnen de door hem verlengde termijn van maximum twee maanden vanaf de huwelijksdatum. Deze termijn kan door het parket wel nog worden verlengd met een periode van maximum drie maanden. De verplichting om het huwelijk onverwijld te voltrekken geldt ook in het geval dat de wettelijke termijn van zes maanden en veertien dagen (art. 165, §3 BW), waarbinnen de huwelijksvoltrekking moet plaatsvinden na het opmaken van de akte van huwelijksaangifte, is verstreken.
Het HvJ oordeelt in arrest nr. C-719/19 van 22-06-2021 dat een Unieburger ten aanzien van wie een uitwijzingsbevel is genomen, niet voldoet aan dit bevel door zijn enkele fysieke vertrek van het grondgebied van de gastlidstaat. Om na zijn vertrek opnieuw een verblijfsrecht te kunnen verkrijgen in diezelfde lidstaat op grond van de Burgerschapsrichtlijn, moet hij zijn verblijf op dat grondgebied vooreerst daadwerkelijk en effectief hebben beëindigd. Indien hij terugkeert naar de gastlidstaat, mag zijn verblijf namelijk geen voortzetting zijn van zijn eerdere verblijf op dat grondgebied.