Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 190.280 - 31-07-2017

Samenvatting

De Raad leest in de informatie vervat in het administratief dossier (COI Focus “Territoires Palestiniens – Gaza. Situation sécuritaire” van 30 januari 2017, COI Focus “Territoires Palestiniens – Gaza. Activités de l’UNRWA” van 15 februari 2017 en “The Gaza Strip: The Humanitarian Impact of the Blockade” van OCHA van november 2016) dat Israël, sinds Hamas in juni 2007 de macht heeft gegrepen in Gaza, tot op heden de blokkade van de Gazastrook in stand houdt. Zowel Israël als Egypte hebben hun grenzen met Gaza gesloten. Van 2008 tot 2014 is het bovendien in de Gazastrook drie keer tot een zware escalatie van geweld gekomen. De humanitaire gevolgen van de jarenlange blokkade en van de laatste oorlog tussen Israël en Hamas zijn op alle vlakken desastreus geweest voor de burgerbevolking. Sedert de “Operatie Beschermde Rand” in 2014, de vernietiging van de tunnels door de Egyptische en Israëlische autoriteiten en de versterking van de blokkade door de Egyptische autoriteiten, wat geleid heeft tot een nog diepere economische crisis en energiecrisis, is de humanitaire situatie in Gaza schrijnend. Noch uit de bestreden beslissing, noch uit de informatie waarop de Raad vermag acht te slaan kan blijken dat de houding van de Israëlische autoriteiten ten aanzien van Gaza en in het bijzonder wat betreft de blokkade die nu al tien jaar lang duurt, fundamenteel zou gewijzigd zijn of dat er in de nabije toekomst enige beterschap te verwachten valt, integendeel. Niettegenstaande verwerende partij stelt dat UNRWA haar taak nog altijd naar behoren kan uitvoeren, blijkt uit de informatie waarop de Raad vermag acht te slaan dat de al dramatische humanitaire situatie in de Gazastrook sinds het staakt-het-vuren tussen Israël en Hamas van 26 augustus 2014 nog verder achteruit is gegaan, dat de wederopbouw wordt vertraagd door een gebrek aan financiële middelen en de Israëlische restricties op het invoeren van bouwmaterialen en dat UNRWA zelf in financiële problemen zit. Op 16 december 2016 beschreef Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties Ban Ki-Moon Gaza als een “kruitvat” waar twee miljoen Palestijnen “gevangen zijn in een humanitaire tragedie”. De Raad is dan ook van oordeel dat er omwille van de voortdurende en systematische schendingen van fundamentele mensenrechten die een ernstige aantasting van de menselijke waardigheid inhouden en het daardoor ontbreken van elementaire basisrechten, zoals blijkt uit de informatie waarop hij vermag acht te slaan, te dezen sprake is van onmenselijke en vernederende behandelingen ten aanzien van de burgerbevolking in Gaza.
 
Teneinde de bijstand van UNRWA te kunnen ontvangen moet de betrokken verzoeker ook in de mogelijkheid zijn om terug te keren naar het mandaatgebied. De Raad stelt te dezen vooreerst vast dat verzoeker in het bezit is van een geldig paspoort, blijkens de informatie toegevoegd aan het administratief dossier en de verweernota (COI Focus “Territoires Palestiniens – Gaza. Retour dans la bande de Gaza” van 22 februari 2017 en COI Focus “Territoires Palestiniens – Gaza. Retour dans la bande de Gaza” van 8 mei 2017) de enige vereiste die wordt opgelegd aan personen die willen terugkeren naar de Gazastrook. Hoewel uit voormelde informatie voorts blijkt dat een terugkeer naar Gaza via de grensovergang met Egypte in Rafah in principe mogelijk is en dat er vanuit Caïro voorzien wordt in (onregelmatig) busvervoer naar de grensovergang, blijkt uit dezelfde informatie dat deze terugkeer via de grensovergang van Rafah in de praktijk helemaal niet probleemloos is. De Egyptische autoriteiten - waar Gaza dus in deze van afhankelijk is - openen deze grensovergang immers slechts met mondjesmaat en de reisweg ernaartoe vanuit Caïro wordt sterk bemoeilijkt door de veiligheidsproblemen in de Sinaï omwille van de aanwezigheid van extremistische gewapende groeperingen, die regelmatig aanslagen plegen. Het Commissariaat-generaal kan bezwaarlijk ernstig stellen dat Palestijnen uit de Gazastrook hierbij niet geviseerd worden nu uit hoger aangehaalde informatie blijkt dat de pendeldiensten worden beveiligd door de Egyptische politie, die samen met het
leger precies het doelwit vormt van deze aanslagen. In dergelijke omstandigheden kan niet redelijkerwijze worden aangenomen dat verzoeker op een veilige en normale wijze naar de Gazastrook kan terugkeren teneinde zich opnieuw onder de bescherming van UNRWA te plaatsen.
 
Dit oordeel wordt bevestigd door het door verzoeker neergelegd rapport ter terechtzitting van 14 juli 2017, met name van UNSCO (United Nations Country Team in the occupied Palestinian territory), “Gaza Ten Years later” van 11 juli 2017. De Raad leest daarin onder andere het volgende: “Despite the Israeli unilateral disengagement from the strip in 2005 – including the withdrawal of its soldiers and
settlers – Israel retains full control of all movement of people and goods to and from Gaza by sea, air
and land, with the exception of a 12 km strip of border with Egypt which, since 2013 in particular, has also remained closed most of the time, due to the security situation in the Sinai. (…) Many of these measures are contrary to international law in that they penalize the entire population of Gaza, without regard to individual responsibility and thus amount to collective punishment. Moreover, the blockade has a serious impact on the human rights of the population in Gaza, notably their right to freedom of movement as well as economic, social and cultural, ultimately undermining an adequate standard of living. (…) The current access and movement regime put in place in late 2014 following the latest round of hostilities, included additional relaxations on both imports, exports and movement of people. Since 2015, some 200 rockets have been fired from Gaza into Israel. With the establishment of the temporary Gaza Reconstruction Mechanism (GRM), import of some ‘dual use’ item, mainly construction materials, was facilitated not just for international organizations, but also for individuals and for the private sector in order to respond to the vast needs for reconstruction following the 2014 hostilities. Commercial transfers from the Gaza to the West Bank also resumed, first for agricultural produce and later for textiles and furniture. In March 2015, the first exports from Gaza tot Israel since 2007 were permitted. This undeniable progress nevertheless still falls far short of pre-2007 levels; in 2016 total exports and transfers of goods from Gaza remained less than 20% of what it had been in the first half of 2007, in part due to continued export restrictions and in part due to restrictions on import of material and equipment necessary for local production. The criteria and quotas for the passage of Palestinians in and out the Gaza were also expanded following the 2014 hostilities, and yet they remained mostly restricted to businesspeople, medical patients and employees of international organizations. While the number of Palestinians permitted to cross Erez more than doubled from 2014 to 2015, this trend reversed in the latter part of 2016, which saw a 13% drop compared to 2015. The decline continued throughout the first half of 2017, which saw an additional drop of 1.5% compared to the latter part of 2016. (…) Substantial human rights violations are also taking place in Gaza under Hamas’s control. These occur not only during times of heightened tensions or when hostilities escalate but also become a feature of daily life. (…)
 
De Raad wijst er te dezen nog op dat uit de UNHCR “Note on UNHCR’s Interpretation of Article 1 D of
the 1951 Convention relating to the Status of Refugees and Article 12(1)(a) of the EU qualification directive in the context of Palestinian refugees seeking international protection” van mei 2013 blijkt dat
naast de persoonlijke vluchtreden van de betrokken persoon nog andere omstandigheden ertoe  kunnen leiden dat de bescherming of bijstand van UNWRA heeft opgehouden te bestaan, zo onder meer praktische, juridische en veiligheidsobstakels die een terugkeer verhinderen zoals in casu het sluiten van de grensovergang (praktisch obstakel) en een gevaarlijke reisweg (veiligheidsobstakel).
 
In acht genomen wat voorafgaat dient te worden vastgesteld dat in casu verzoeker zich als Palestijn in de Gazastrook persoonlijk in een situatie van ernstige onveiligheid bevond/bevindt. Aangezien een (veilige) terugkeer naar de Gazastrook praktisch gezien nagenoeg onmogelijk blijkt, dient tevens te worden vastgesteld dat verzoeker verhinderd wordt de door UNRWA verleende bijstand te genieten en dat het aldus het voor UNRWA onmogelijk is hem in dat gebied levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee het belast is.
 
Gelet op artikel 1, D van het Vluchtelingenverdrag, waarnaar artikel 55/2 van de vreemdelingenwet verwijst, dient aldus vastgesteld dat verzoeker van rechtswege als vluchteling dient te worden erkend.