Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 204.645 - 31-05-2018

Samenvatting

Het gegeven dat zijn broer als vluchteling werd erkend, betekent niet automatisch dat verzoeker ook in aanmerking zou komen voor internationale bescherming. De Raad wijst erop dat artikel 23 van de richtlijn 2011/95/EU inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de Kwalificatierichtlijn) geenszins bepaalt dat de familieleden van een erkend vluchteling of van de persoon die subsidiaire bescherming heeft toegekend gekregen, eveneens recht zouden hebben op deze beschermingsstatus enkel omdat zij familie zijn van de betrokken vluchteling of subsidiair beschermde. In de bestreden beslissing wordt terecht gesteld dat elke asielaanvraag op individuele basis en op persoonlijke merites wordt beoordeeld en dat verzoeker geen persoonlijke en actuele vrees voor vervolging of reëel risico op ernstige schade aannemelijk heeft gemaakt. De vertegenwoordiger van de commissaris-generaal bevestigt ter terechtzitting dat het gegeven dat zijn broer op 27 december 2011 als vluchteling werd erkend, los staat van het onderzoek van onderhavige asielaanvraag en er geen reden is om de beschermingsstatus van zijn broer uit te breiden.