Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 186.203 - 28-04-2017

Samenvatting

De verzoekende partijen voeren aan dat de gezondheidstoestand van de tweede verzoekende partij verergerd is en dat de decompensatie, de chronische depressieve toestand en het verhoogde risico op
suïcide nieuwe elementen zijn.
 
In de bestreden beslissing wordt duidelijk aangegeven dat de elementen ter ondersteuning van de aanvraag reeds werden ingeroepen in het kader van een vorige aanvraag op grond van artikel 9ter van
de Vreemdelingenwet. Op basis van artikel 9ter, § 3, 5°, van de Vreemdelingenwet wordt bepaald dat  in dit geval de aanvraag onontvankelijk wordt verklaard. Waar de verzoekende partijen in het middel aangeven dat zij het niet eens zijn met de motieven van de eerste bestreden beslissing, waarbij enkel verwezen wordt naar de eerder ingediende aanvraag en de eerdere beslissing, wordt opgemerkt dat de Vreemdelingenwet de mogelijkheid biedt aan de verwerende partij om een beslissing te nemen die zich beperkt tot het meedelen dat de aangevoerde elementen reeds eerder werden aangevoerd.
 
Met hun kritiek en met de bevestiging dat dezelfde medische elementen werden ingeroepen maar dat de gezondheidstoestand van de tweede verzoekende partij verergerd is, tonen de verzoekende partijen niet aan dat er in casu sprake is van nieuwe elementen die verantwoorden dat de aanvraag van 30 maart 2016 op grond van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet onterecht onontvankelijk werd verklaard.
 
Uit nazicht van het administratief dossier blijkt dat in de aanvraag van 30 maart 2016 voor de tweede verzoekende partij dezelfde aandoening vermeld wordt als deze aangevoerd in de aanvraag op grond van artikel 9ter van de vreemdelingenwet van 27 augustus 2009 met medische getuigschriften. Er wordt
herhaald dat de verzoekende partij in het verzoekschrift uitdrukkelijk bevestigt dat dezelfde medische elementen werden ingeroepen.
 
Waar verzoekers daarenboven stellen dat er ook nieuwe elementen aangevoerd werden, wijst de Raad erop dat “decompensatie” werd ingevuld in het medische attest van 11 maart 2016 in het kader van haar medische historiek en is aldus geen actuele aandoening. Uit het medische attest van 11 maart 2016 blijkt niet dat er een verhoogd risico op suïcide is. Er werd enkel een risico op suïcide aangehaald indien de behandeling zou weggevallen. In de beslissing van 2 februari 2012 wordt uiteengezet dat de behandeling toegankelijk en beschikbaar is in Kosovo. Het beroep tot nietigverklaring dat verzoekers tegen deze beslissing hebben ingediend, werd bij arrest van de Raad van 11 mei 2012 met nummer 81 044 verworpen. Bijgevolg is er geen sprake dat de behandeling van de verzoekende partij zal wegvallen bij een terugkeer naar Kosovo. De vermelding dat het om een chronische depressie gaat, doet geen afbreuk aan de motieven van de bestreden beslissing nu hiermee niet aangetoond wordt dat het om een andere pathologie gaat.
 
De verzoekende partijen tonen met hun kritiek niet aan dat er in casu sprake is van nieuwe elementen die verantwoorden dat de aanvraag op grond van artikel 9ter van de vreemdelingenwet van 30 maart 2016 onterecht onontvankelijk werd verklaard. Er wordt niet ontkend dat de tweede verzoekende partij nog steeds aan dezelfde aandoening lijdt.