Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 188.756 - 22-06-2017

Samenvatting

Uit het advies van de arts-adviseur blijkt dat hij zijn conclusie dat verzoekster niet lijdt aan een ziekte in de zin van artikel 9 ter, § 1 van de Vreemdelingenwet steunt op de volgende vaststellingen, “Er waren geen hospitalisaties noch acute opstoten en de behandeling bestond overwegend uit banale pijnstillers, maar zonder veel resultaat. Er is geen abnormale long- en hartfunctie aangetoond. Inmiddels waren er geen acute opstoten, noch hospitalisaties nodig.” Uit de hierboven vermelde rubrieken D en E van het standaard medisch getuigschrift opgesteld door dr. E. op 7 oktober 2016 blijkt nochtans dat hij aanduidt dat indien er geen heelkunde wordt uitgevoerd – waarbij gespecifieerd wordt dat deze niet beschikbaar is in het land van herkomst –, er sprake is van een slechte evolutie en prognose en dat er sprake zal zijn van een verergering van de verschijnselen tot verlammingen toe. De Raad kan verzoekster volgen dat een dergelijke vaststelling “dient aanzien te worden als een “risico voor het leven” of een “risico voor de fysieke integriteit”, minstens een “onmenselijke of vernederende situatie bij gebreke aan adequate behandeling in het land van herkomst” in de zin van artikel 9ter Vreemdelingenwet.” Echter blijkt niet uit het advies van de arts-adviseur dat hij rekening hield met de rubrieken D en E. van het standaard medisch getuigschrift opgesteld door dr. E. op 7 oktober 2016. In dit verband kan verzoekster ook nog worden gevolgd waar ze stelt, “De arts-adviseur van verweerder kan toch bezwaarlijk ernstig verwachten dat verzoekster, die nog maar sinds 16 november 2016 in België verblijft (zie bijlage 26 – stuk 1 bij verzoek 9ter) op 21 november 2016 (= datum indienen verzoek 9ter Vw) reeds zou zijn geopereerd in België …?!”
 
Dit leidt tot de vaststelling dat de bestreden beslissing de zorgvuldigheidsplicht juncto artikel 9 ter, § 1 van de Vreemdelingenwet schendt.
 
(…)
 
Uit dit verweer blijkt dat de verwerende partij het pertinent acht dat uit het standaard medisch  getuigschrift niet blijkt dat de door dr. E. noodzakelijke geachte chirurgische ingreep “op heden reeds gepland zou staan en daadwerkelijk zou worden uitgevoerd”. De Raad leest echter niet in artikel 9ter, § 1 van de Vreemdelingenwet dat opdat een aandoening wordt beschouwd als een aandoening die  een reëel risico inhoudt voor het leven of fysieke integriteit of een reëel risico inhoudt op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is in het land van herkomst of het land waar de vreemdeling verblijft, het nodig is dat een noodzakelijk geachte ingreep reeds daadwerkelijk werd uitgevoerd of gepland moet zijn op het ogenblik van het treffen van de bestreden beslissing.