Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 187.277 - 22-05-2017

Samenvatting

Kernpunt van verzoekers betoog is dat de verwerende partij niet aan behoorlijke feitenvinding heeft gedaan en derhalve niet tot de vaststelling kon komen dat hij niet verblijft op het grondgebied van de stad Dendermonde.
 
De Raad merkt op dat in casu de wijkagent in opdracht van verweerder op drie nagenoeg aaneensluitende dagen in augustus 2016, met name op twee weekdagen en één zaterdag en op verschillende tijdstippen – éénmaal in de namiddag, éénmaal ’s avonds en éénmaal ‘s morgens – een woonstcontrole uitvoerde, waarbij enkel op zaterdag iemand werd aangetroffen, met name de partner van verzoeker. Gedurende de woonstcontrole waarbij verzoekers partner werd aangetroffen in de woning, werd haar gevraagd naar de reden van de afwezigheid van verzoeker. In deze gaf verzoekers partner te kennen dat verzoeker tijdens de week bij zijn broer in Aalst verblijft, omdat hij is tewerkgesteld bij Bpost te Halle en de afstand woon-werkverkeer vanuit Dendermonde te ver is. Zij verduidelijkt dat zij, ten gevolge van verzoekers precaire verblijfssituatie, nog geen auto hebben gekocht, omdat zij deze alleen zou dienen aan te kopen. Tevens geeft zij een verklaring waarom verzoeker op het ogenblik van  de woonstcontrole niet aanwezig is, met name omdat hij op dat ogenblik aan het werk was. De wijkagent noteert in het verslag nog dat “weinig of niets aanwezig is waaruit ik kan afleiden dat K.B. er zou wonen. Ik zag enkel 2 broeken, hemd, t-shirt en 1 paar schoenen. Geen foto's van beiden aanwezig, geen toiletartikelen of andere goederen die er kunnen op wijzen dat betrokkene er effectief woont.”
 
De Raad kan zich aansluiten bij verzoekers standpunt dat de verwerende partij niet tot het besluit kon komen dat “Uit de controle van de verblijfplaats blijkt dat de betrokkene niet verblijft op het grondgebied van de gemeente waar hij/zij zijn/haar aanvraag heeft ingediend.” Immers blijkt duidelijk dat verzoekers partner een reden heeft opgegeven voor zijn afwezigheid in de woonst waar de lokale politie van Dendermonde een controle heeft uitgeoefend, met name dat hij werkzaam is bij Bpost in Halle en dus om professionele redenen in de week en soms in het weekend bij zijn broer vertoeft en dat in de woonst kleren werden aangetroffen van verzoeker. Er kan uit de woonstcontrole dan ook niet zomaar worden afgeleid dat verzoeker niet op het grondgebied van de gemeente verblijft. Waar verweerder verwijst naar de vermeldingen in het proces-verbaal van de wijkagent, met name dat er “weinig of niets aanwezig is waaruit ik kan afleiden dat K.B. er zou wonen. Ik zal enkel 2 broeken, hemd, t-shirt en 1 paar schoenen. Geen foto’s van beiden aanwezig, geen toiletartikelen of andere goederen die er kunnen op wijzen dat betrokkene er effectief woont”, doet dit geen afbreuk aan voorgaande vaststelling.
 
In het licht van de verklaringen afgelegd door verzoekers partner – met name dat verzoeker gedurende de werkweek en soms in het weekend bij zijn broer verblijft om professionele redenen – kan het aannemelijk zijn dat er slechts weinig persoonlijke bezittingen van verzoeker zijn terug te vinden in de woning. Bovendien zegt het gegeven dat er geen foto’s van beiden aanwezig zijn ook geenszins iets over het al dan niet woonachtig zijn van verzoeker op voormeld adres. Indien de verwerende partij twijfelde over het motief van afwezigheid van verzoeker had zij bijkomend onderzoek kunnen laten verrichten, via bijkomende woonstcontroles en door verzoeker de mogelijkheid te geven bewijzen aan te brengen van zijn betrekking bij Bpost in Halle die hem ertoe noopt bij zijn broer te verblijven gelet op zijn actuele financiële situatie en deze van zijn partner en/of de buurt te bevragen zoals verzoeker aangeeft in zijn verzoekschrift. In dergelijke omstandigheden zou verweerder zich niet mogen beperken tot het overnemen van de bevindingen van de wijkagent – die zijn beperkt tot veronderstellingen (“B. zou werken [bij] Bpost in Halle”) – doch konden verzoekers verklaringen eenvoudig worden geverifieerd door hem in staat te stellen dienaangaande bewijzen aan te brengen.
 
Het niet verrichten van bijkomend onderzoek klemt des te meer, aangezien in de nota met opmerkingen verweerder uitdrukkelijk aangeeft dat “verwerende partij meermaals verzocht aan de lokale politie om eventueel op andere tijdstippen nogmaals een controle te verrichten, echter is de lokale politie hier niet op ingegaan gelet op de veelvuldige plaatsbezoeken die zij reeds had gedaan”. Verweerder stelt in de nota dat hij enkel rekening kon houden met dit negatief woonverslag, waarbij het hem niet toekomt om de officiële vaststellingen van de lokale politie in twijfel te trekken. Dit verweer kan evenwel niet overtuigen. Het gegeven dat verweerder en de wijkagent verwikkeld zijn in een dispuut, waarbij eerstgenoemde om bijkomende controles verzoekt en laatstgenoemde van oordeel is dat zulks zich niet opdringt, kan niet ten koste van verzoeker worden beslecht. Verweerder dient deze aangelegenheid onderling met de wijkagent te beslechten. De Raad kan alleen vaststellen dat verweerder zowel in correspondentie vervat in het administratief dossier, als in de nota met opmerkingen duidelijk aangeeft van oordeel te zijn dat de wijkagent bijkomende handelingen diende te treffen, alvorens te kunnen besluiten dat verzoeker niet woonachtig is op het grondgebied van de stad Dendermonde.
 
De Raad kan dan ook niet anders dan opmerken dat het onzorgvuldig overkomt dat verweerder hoewel hij van oordeel is dat er zich meer onderzoek opdringt teneinde verzoekers concrete woonsituatie te achterhalen toch overgaat tot het treffen van een beslissing, waarin hij stelt dat “uit de controle van de woonplaats blijkt dat de betrokkene niet verblijft op het grondgebied van de gemeente waar [hij] [zijn] aanvraag heeft ingediend”.