Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 201.546 - 22-03-2018

Samenvatting

De verzoeker geeft aan dat de gemachtigde nagelaten heeft om voorafgaand aan het treffen van de bestreden akte een nauwgezet onderzoek te voeren in het licht van de door de artikelen 3 en 8 van het EVRM geboden bescherming. De verzoeker benadrukt dat dit onderzoek in concreto moet worden gevoerd en dat het, om effectief te zijn, moet voorafgaan aan het treffen van de bestreden verwijderingsmaatregel. Door aan te geven dat op een later en onbepaald tijdstip een grondiger onderzoek zal worden gevoerd dat zal leiden tot een nieuwe beslissing waartegen een beroep kan worden ingesteld, verliest de gemachtigde volgens de verzoeker uit het oog dat de bepalingen van het EVRM te maken hebben met waarborgen en niet met de loutere goede wil van de staten. De verzoeker besluit (onder meer) tot een schending van de artikelen 3 en 8 van het EVRM doordat de gemachtigde nagelaten heeft om een zo nauwkeurig mogelijk onderzoek te doen vooraleer tot de verwijdering te beslissen.
 
De Raad stelt vast dat in de bestreden akte tot tweemaal toe letterlijk kan worden gelezen: “Een grondiger onderzoek van artikel 3 en 8 EVRM zal plaatsvinden in het gesloten centrum, waarna een nieuwe beslissing genomen zal worden”. De gemachtigde geeft in de bestreden akte derhalve zelf uitdrukkelijk toe dat er nog geen grondig onderzoek heeft plaatsgevonden in het licht van de artikelen 3 en 8 van het EVRM.