Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 200.167 - 22-02-2018

Samenvatting

Waar de verwerende partij doelt op artikel 9ter, § 1, tweede alinea van de vreemdelingenwet: De aanvraag moet per aangetekende brief worden ingediend bij de minister of zijn gemachtigde en bevat het adres van de effectieve verblijfplaats van de vreemdeling in België”, stelt de Raad vast dat de verwerende partij niet betwist dat verzoekers aanvraag het adres van zijn effectieve verblijfplaats in België bevatte. Verwerende partij motiveert dat de aanvraag zonder voorwerp wordt verklaard omdat verzoeker het grondgebied vrijwillig heeft verlaten, nu zij heeft vastgesteld dat verzoeker van 14 november 2016 tot 26 november 2016 het Belgisch grondgebied heeft verlaten. De verwerende partij meent bijgevolg dat verzoeker onafgebroken op het Belgisch grondgebied dient te verblijven, zo niet wordt de betrokkene geacht afstand te doen van zijn aanvraag. Evenwel kan de voorwaarde van een ‘onafgebroken verblijf’ in artikel 9ter van de vreemdelingenwet niet worden gelezen. Verzoeker kan worden gevolgd waar hij stelt dat verwerende partij uit de kortstondige afwezigheid niet kon afleiden dat verzoeker automatisch afstand deed van zijn aanvraag, zonder de effectiviteit van zijn woonplaats na te gaan of hem te horen.
 
Een schending van de materiële motiveringsplicht en van de zorgvuldigheidsplicht in het licht van artikel 9ter van de vreemdelingenwet wordt aannemelijk gemaakt.
 
[…]
 
Waar verwerende partij in de nota met opmerkingen erop wijst dat verzoekers reis naar het buitenland niet rijmt met een ernstige medische problematiek en daardoor alleen al aantoont dat hij geen beroep kan doen op een verblijfsmachtiging om medische redenen, merkt de Raad op dat een dergelijke a posteriori motivering niet volstaat om de schending op te heffen.
 
Het enige middel is gegrond.