Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 218.634 - 21-03-2019

Samenvatting

De verzoekende partij stelt dat in de bestreden beslissing geen motieven kunnen worden teruggevonden over het schooltraject dat haar minderjarige zoon B. heeft doorlopen in België. De Raad merkt op dat in artikel 74/13 van de Vreemdelingenwet niet als dusdanig kan worden gelezen dat omtrent de hierin opgenomen elementen uitdrukkelijk dient te worden gemotiveerd in het bevel om het grondgebied te verlaten (cf. RvS 23 mei 2017, nrs. 238.292 en 238.293). Artikel 74/13 van de vreemdelingenwet houdt geen bijzondere motiveringsplicht in. Niettegenstaande uit artikel 74/13 van de vreemdelingenwet geen uitdrukkelijke motiveringsplicht blijkt, moeten de verzoekende partij op de één of andere manier kunnen achterhalen dat het bestuur terdege rekening heeft gehouden met deze elementen.
 
De verwerende partij laat in haar nota met opmerkingen gelden dat uit het administratief dossier wel blijkt dat er rekening werd gehouden met de situatie van het hele gezin en dus ook met het hoger belang van het kind en specifiek met betrekking tot de scholing van B. in België. Zij verwijst naar en citeert uit de synthesenota van 9 juni 2015.
 
Nazicht van het administratief dossier toont aan dat er inderdaad op 9 juni 2015 een synthesenota werd opgesteld naar aanleiding van de aanvraag om machtiging tot verblijf in toepassing van artikel 9bis van de vreemdelingenwet en de daaraan gekoppelde verwijderingsmaatregel, waarbij een beoordeling betreffende artikel 74/13 van de vreemdelingenwet werd gemaakt. Betreffende het hoger belang van het kind wordt in deze synthesenota ingegaan op het schoollopen van B. in België tijdens zijn verblijf hier, net als in de beslissing van 9 juni 2015 waarbij de aanvraag om machtiging tot verblijf onontvankelijk wordt verklaard en waarin de scholing niet wordt beschouwd als buitengewone omstandigheid die verantwoordt waarom de aanvraag in België werd ingediend en niet via de bevoegde post in het buitenland (het beroep tegen deze beslissing werd op 30 november 2015 verworpen bij arrest nr. 157 387). Ook het beroep tegen de daaraan gekoppelde verwijderingsmaatregel werd door de Raad verworpen en toen oordeelde de Raad dat er wel degelijk een belangenafweging i.v.m. het schoolgaan van de kinderen had plaats gevonden.