Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 211.223 - 18-10-2018

Samenvatting

De Raad merkt op dat wanneer een lidstaat een inreisverbod met signalering ter fine van weigering oplegt, dit in beginsel geldt voor alle lidstaten van het Schengengebied. Wanneer blijkt dat de onderdaan van een derde land over een geldige verblijfstitel in een lidstaat van het Schengengebied beschikt, dan dient de lidstaat die het inreisverbod oplegt in overleg te treden met de lidstaat die de verblijfstitel heeft uitgereikt, over de vraag of er voldoende grond is tot intrekking van de verblijfstitel. Dit betekent echter niet dat België geen inreisverbod kan opleggen, noch dat dit overleg dient plaats te vinden vooraleer een inreisverbod op te leggen. Indien de verblijfstitel wordt ingetrokken dan blijft het inreisverbod voor het gehele Schengengrondgebied in stand. Wanneer het overleg er echter in resulteert dat de verblijfstitel niet wordt ingetrokken, maar van kracht blijft, moet de lidstaat die het inreisverbod voor het gehele Schengengebied heeft opgelegd dat omzetten in een zuiver nationaal inreisverbod, dat alleen geldt voor zijn eigen grondgebied en kan die lidstaat de betrokken onderdaan van een derde land dan hooguit in zijn nationale lijst ter fine van weigering van toegang signaleren. Tegelijkertijd dient de betrokken onderdaan van een derde land billijk te worden behandeld en in staat te worden gesteld naar de lidstaat te vertrekken die de verblijfstitel aan hem heeft afgegeven, teneinde daar van zijn verblijfsrecht gebruik te maken in plaats van naar zijn land van herkomst te moeten terugkeren. (Hof van Justitie, C-240/17 – E van 16 januari 2018). In casu blijkt dat de bestreden beslissing expliciet vermeldt dat een inreisverbod voor 3 jaar wordt opgelegd, voor het grondgebied van België, evenals het grondgebied van de staten die het Schengenacquis ten volle toepassen, “tenzij hij beschikt over de documenten die vereist zijn om er zich naar toe te begeven”. Als de verzoekende partij over een verblijfstitel in Frankrijk beschikt, weerhoudt de bestreden beslissing de verzoekende partij er dus niet van om zich naar Frankrijk te begeven indien zij beschikt over de noodzakelijke documenten. Bovendien toont het verblijfsdocument voor Frankrijk niet aan dat de verzoekende partij zich niet illegaal op het Belgisch grondgebied bevond. Overleg met Frankrijk zal bepalend zijn voor het al dan niet weerhouden van de signalering van weigering tot toegang voor alle lidstaten van het Schengengebied, dan wel voor een nationale signalering. Wat er ook van aan is, het blijkt wel degelijk uit de bestreden beslissing dat er rekening werd gehouden met de verblijfstitel van de verzoekende partij.