Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 202.671 - 18-04-2018

Samenvatting

Het komt aan de verwerende partij toe om een grondig onderzoek door te voeren naar een mogelijke schending van de artikelen 3 en 8 van het EVRM, dat hogere rechtsnormen vormen, vooraleer ze ertoe beslist om een verwijderingsmaatregel te nemen.
 
Het kernbetoog van de verzoekende partij is dat de verwerende partij nagelaten heeft een grondig onderzoek te verrichten van haar situatie in het licht van artikel 3 van het EVRM en hierdoor niet enkel artikel 3 van het EVRM schendt, maar ook getuigt van een onzorgvuldig bestuur.
 
In de bestreden beslissing kan letterlijk gelezen worden: “Het bestuur verbindt zich ertoe, dat bij een tweede gehoor in het gesloten centrum, de artikelen 3 en 8 van het EVRM nogmaals onder de loep worden genomen. Om aan betrokkene de mogelijkheid te bieden om eventuele nieuwe elementen aan een wettigheidscontrole te onderwerpen, wordt dan een nieuwe beslissing, waartegen dus evenzeer rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld, genomen”. De verwerende partij geeft derhalve zelf uitdrukkelijk toe in de bestreden beslissing dat er nog geen grondig onderzoek heeft plaatsgevonden in het licht van de artikelen 3 en 8 EVRM.
 
De Raad kan dan ook niet anders dan de verzoekende partij volgen in haar betoog dat de artikelen 3 en 8 van het EVRM geschonden werden door de bestreden beslissing door het gebrek aan een grondig onderzoek in dit verband. Zoals de verzoekende partij terecht aanvoert getuigt zulks niet van een zorgvuldig bestuur. Het verweer in de nota kan hieraan geen afbreuk doen. Deze vaststelling volstaat samen met de andere vervulde schorsingsvoorwaarden om de bestreden beslissing te schorsen. Dienvolgens dringt zich geen bespreking op van de overige onderdelen van het middel of van het eerste middel.
 
Het middel is ernstig voor zover de schending wordt opgeworpen van de artikelen 3 en 8 van het EVRM en van het zorgvuldigheidsbeginsel. Aan de tweede cumulatieve voorwaarde is bijgevolg voldaan.