Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 188.522 - 16-06-2017

Samenvatting

In casu stelt de Raad vast dat het gebrek aan onderzoeken of verslagen, de ambtenaar-geneesheer er niet van heeft weerhouden om het eerste toepassingsgeval onder artikel 9ter, § 1, eerste lid van de Vreemdelingenwet te onderzoeken en na te gaan of er sprake is van een ziekte die een reëel risico is voor het leven of de fysieke integriteit van de aanvrager. De ambtenaar-geneesheer oordeelt in deze op zeer stellige wijze: “Deze psychologische problematiek houdt evenwel, met of zonder behandeling, geen gevaar in voor het leven en de fysieke integriteit van betrokkene.”
 
Evenwel, in aanloop naar zijn beoordeling over het tweede toepassingsgeval onder artikel 9ter, § 1, eerste lid van de Vreemdelingenwet, met name of er sprake is van een ziekte die een reëel risico inhoudt op een onmenselijke en vernederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling beschikbaar is in het land van herkomst, is de ambtenaar-geneesheer plots minder stellig en wijst hij op het gebrek aan onderzoeken of verslagen om vervolgens de aangehaalde psychologische toestand in twijfel te trekken.
 
Deze dubbelzinnigheid en vrijblijvendheid strookt niet met de taak die hem is opgedragen krachtens artikel 9ter van de Vreemdelingewet, zoals hiervoor omschreven. Het weze immers herhaald dat de ambtenaar-geneesheer onder meer moet overgaan tot de beoordeling van de in het medisch getuigschrift vermelde ziekte en de noodzakelijk geachte behandeling. Derhalve komt het hem toe om daarover ondubbelzinnig te adviseren.
 
Van twee dingen één: indien de ambtenaar-geneesheer van oordeel zou zijn dat de zoon van verzoekende partij niet lijdt aan de aandoening die werd geattesteerd door de behandelend geneesheerspecialist doch met betrekking tot dewelke hij stelt dat er geen specialistische verslaggeving over is, dan had hij daarover een standpunt moeten innemen.
 
Daarenboven stelt de Raad vast dat in casu een SMG voorligt van de behandelend geneesheerspecialist, psychiater, die een verslag opmaakt van de medische toestand van de zoon van verzoekende partij. Hij is daarin van oordeel dat het kind van verzoekende partij lijdt aan een aandoening (in casu: paranoïde psychose) die moet worden behandeld, en dat de stopzetting van een medicamenteuze behandeling zou kunnen leiden tot een psychose. Verder stelt de Raad vast dat de ambtenaargeneesheer evenmin op duidelijke wijze oordeelt dat de zoon van verzoekende partij niet lijdt aan een paranoïde psychose of deze diagnose concreet betwist.
 
Nu hij dat niet heeft gedaan, en blijkt dat de ambtenaar-geneesheer in het kader van het eerste toepassingsgeval van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet aanneemt dat betrokkene aan de omschreven aandoening (in casu: paranoïde psychose) lijdt, kan hij niet zonder meer deze aandoening in twijfel trekken in het kader van het tweede toepassingsgeval onder voormeld wetsartikel.
 
Het is immers precies zijn wettelijk omschreven bevoegdheid om te beoordelen of dat al dan niet het geval is