Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 199.781 - 15-02-2018

Samenvatting

In casu dient te worden vastgesteld dat de gemachtigde van de staatssecretaris in de bestreden beslissing tot weigering van verblijf van meer dan drie maanden stelt dat verzoeker onvoldoende bewees een duurzame relatie te hebben met de referentiepersoon. Hij verwijst vervolgens naar de verklaring van wettelijke samenwoning die werd afgelegd op 13 augustus 2016 en stelt dat de procureur des Konings te Antwerpen op 26 december 2016 een negatief advies gaf met betrekking tot de registratie van deze verklaring van wettelijke samenwoning in het rijksregister. Na een citaat uit het advies, stelt de gemachtigde van de staatssecretaris dat uit voormeld advies blijkt dat verzoeker niet de intentie heeft om een duurzame “affectieve” levensgemeenschap op te bouwen met zijn partner en dat verzoeker de procedure van feitelijke partnerschap louter misbruikt om, via een andere weg, een verblijfsrechtelijk voordeel te verkrijgen, dit tegen de finaliteit van de vreemdelingenwet in. Hij besluit dat verzoeker niet afdoende aantoont te voldoen aan de voorwaarden van artikel 47/1, 1° van de vreemdelingenwet.
 
Verzoeker verwijst naar de stukken die hij heeft voorgelegd en die dateren van na het negatief advies van procureur des Konings. Uit deze stukken blijkt de duur en de evolutie van de relatie. Hij betoogt dat er geen rekening werd gehouden met deze stukken.
 
De gemachtigde heeft zijn onderzoek evenwel niet beperkt tot de duur van de relatie en stelt, verwijzend naar het advies van de procureur, in het bijzonder vast dat elke vorm van effectieve feitelijke relatie ontbreekt. Meer zelfs, verwerende partij oordeelt dat er misbruik wordt gemaakt van de procedure om, via een andere weg een verblijfsrechtelijk voordeel te verkrijgen. Het is de vaststelling dat de intensiteit ontbreekt die tot het besluit hebben geleid dat niet kan worden vastgesteld dat de verzoeker wel degelijk een duurzame liefdesrelatie heeft met de referentiepersoon in de zin van artikel 47/1, 1° van de vreemdelingenwet. De voorgelegde documenten betreffende een aanvraag voor een sociale woning, foto’s en brieven, hebben naar het oordeel van de gemachtigde bijgevolg het gebrek aan een “affectieve” relatie niet weerlegd. Verwerende partij stelt in dit verband in de nota met opmerkingen dat de elementen klaarblijkelijk niet van aard waren om het eerder advies van 26 december 2016 van de procureur des Konings te ontkrachten.
 
Waar verzoeker stelt dat in artikel 47/1, 1° van de vreemdelingenwet niet kan worden gelezen dat de relatie affectief dient te zijn, kan hij niet worden gevolgd. Er dient wel degelijk aangetoond te worden dat er sprake is van voldoende intense en stabiele banden tussen hem en zijn partner (cf. “de intensiteit, de duur en de stabiele aard van de banden tussen partners” zoals bepaald in artikel 74/3, § 1, derde lid van de vreemdelingenwet) derwijze dat een “deugdelijk bewezen duurzame relatie” in de zin van artikel 47/1, 1° van de vreemdelingenwet voorligt. Het moet zodoende wel degelijk gaan om een effectieve feitelijke relatie. Voorts kan het de gemachtigde niet worden verweten dat hij, gelet op de gegevens die hem werden voorgelegd, bij zijn beoordeling van het bewijs van de duurzaamheid van de relatie een grote nadruk legt op de intensiteit ervan.