Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 197.969 - 15-01-2018

Samenvatting

Uit de verklaringen van verzoekende partij, een Afghaanse weduwe van 63 jaar die inmiddels acht jaar in België woont en wier man hier overleed, en de verklaringen afgelegd door haar dochter, blijkt dat verzoekende partij haar dochter A.M. recent in Duitsland in het huwelijk is getreden en haar zoon A.A.K., met wie zij geen goed contact zou hebben, hier in België een vriendin heeft met wie hij wenst te trouwen. Uit hun verklaringen blijkt niet dat verzoekende partij in Afghanistan, en met name in Kabul waarvan zij afkomstig is, over familie beschikt op wie zij bij terugkeer zou kunnen rekenen en terugvallen. Verzoekende partij is derhalve aangewezen op en zal overgeleverd worden aan en zich dienen te schikken aan de wensen van haar schoonfamilie, de familie van haar overleden echtgenoot met wie de relatie erg problematisch is, in het bijzonder met de schoonbroer die reeds jaren in het huis woont waar verzoekende partij en haar gezin vroeger woonden.
 
Gelet op voormelde informatie omtrent de situatie, positie en levensomstandigheden van vrouwen, en in het bijzonder alleenstaande vrouwen, in Afghanistan en de heersende maatschappelijke en cultureel-religieuze normen aldaar, en gezien de specifieke persoonlijke situatie en het (risico)profiel van verzoekende partij, een Afghaanse weduwe van 63 jaar die reeds acht jaar in België verblijft, is de Raad van oordeel dat verzoekende partij bij terugkeer naar haar land van herkomst een daadwerkelijk gevaar voor vervolging loopt omwille van het behoren tot een sociale groep, en dat zij aldus als vluchteling dient te worden erkend.