Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 196.611 - 14-12-2017

Samenvatting

In casu bestaat er betwisting tussen de partijen over de vraag of er al dan niet afdoende rekening werd gehouden met de gezondheidstoestand van de verzoekende partij.
 
De verwerende partij kan worden bijgetreden waar zij betoogt dat zij, alvorens het bevel af te leveren, op 13 maart 2017 heeft beschikt op de aanvraag om verblijfsmachtiging om medische redenen die door de verzoekende partij op 21 december 2016 had ingediend. Verder verwijst zij ook nog naar de beslissing inzake de eerste aanvraag die de verzoekende partij had ingediend op grond van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet. Kernvraag is of dit gegeven in casu volstaat in het licht van artikel 74/13 van de Vreemdelingenwet.
 
In de beslissing van 13 maart 2017 heeft de verwerende partij, op grond van artikel 9ter, §3, 5° van de Vreemdelingenwet, vastgesteld dat het om een herhaalde aanvraag ging die om die reden onontvankelijk moest worden bevonden. In de beslissing over de eerste aanvraag werd vastgesteld dat deze ongegrond was, en dit op grond van het advies van de ambtenaar-geneesheer van 13 oktober 2013 waarin die onder andere van oordeel was dat “er geen redenen [waren] om aan te nemen dat betrokkene na 2 jaar nog gehospitaliseerd zou zijn” en dat “de volledige ontsporing waarvan sprake” “louter hypothetisch”” was.
 
Hoewel het inderdaad zo is dat de verzoekende partij tegen deze beslissing geen beroep had ingediend en deze beslissing definitief is, kan er niet aan worden voorbijgegaan dat de verzoekende partij, middels haar nieuwe aanvraag, aan de verwerende partij te kennen had gegeven dat zij nog steeds en inmiddels al meer dan 10 jaar, ononderbroken was opgenomen in een psychiatrische instelling. In het arrest nr. 196 610 van 14 december 2017 werd uiteengezet waarom de argumentatie van de verzoekende partij niet volstond om aannemelijk te maken dat ten onrechte zou zijn geoordeeld dat het om een herhaalde aanvraag zou gaan die op grond van artikel 9ter, §3, 5° van de Vreemdelingenwet onontvankelijk kon worden bevonden. Dit gegeven doet er echter niet aan af dat de verwerende partij, wil zij handelen conform artikel 74/13 van de Vreemdelingenwet, rekening moet houden met de gezondheidstoestand zoals die bestaat op het ogenblik van het nemen van het bestreden bevel om het grondgebied te verlaten en in de gegeven omstandigheden niet zonder meer kan terugvallen op een advies en een beslissing die de actuele toestand klaarblijkelijk niet langer weergeven.
 
In die optiek volstaat de verwijzing van de verwerende partij in haar nota, naar de beide beslissingen die werden genomen inzake de aanvraag om medische regularisatie niet. Door dat te doen maakt zij immers abstractie van de realiteit zoals die zich ten tijde van de afgifte van het bevel voordeed en zoals die aan haar werd ter kennis gebracht middels de aanvraag van 21 december 2016, met name het feit dat de verzoekende partij gedurende lange tijd en tot op heden ononderbroken in een psychiatrische instelling verblijft. Noch uit de motieven van de bestreden beslissing, noch uit de stukken van het administratief dossier blijkt dat dit gegeven in rekening werd gebracht. Derhalve moet worden vastgesteld dat geen rekening is gehouden met de gezondheidstoestand van de verzoekende partij op het ogenblik van het nemen van het bestreden bevel om het grondgebied te verlaten.