Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 197.916 - 12-01-2018

Samenvatting

Vooreerst merkt de Raad op dat de verwerende partij niet consequent is in haar betoog en handelen. Zo werden de ouders van verzoeker ook gemachtigd tot verblijf ondanks het feit dat de aangehaalde buitengewone omstandigheden geen betrekking hebben op hun persoon. De Raad stelt verder vast dat verzoeker op het moment van het nemen van bestreden beslissing nog maar zeer recent meerderjarig was geworden. Een aanvrager heeft in het kader van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet geen vat op het tijdstip dat een beslissing wordt getroffen. Verder kan deze prille meerderjarigheid op het moment van de bestreden beslissing niet verhullen dat verzoeker minderjarig was op het moment van het indienen van de aanvraag om verblijfsmachtiging. Ten slotte blijkt dat de voormelde aanvraag door zijn ouders werd ingediend, als ‘één gezin’, zowel in eigen naam als in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van hun drie minderjarige kinderen.
 
De vraag die dus hier aan de orde is, is of de gemachtigde voldoende oog heeft gehad voor de eenheid van het betrokken gezin en het recht op eerbiediging van het gezinsleven van verzoeker, zoals gewaarborgd in artikel 8 van het EVRM, toen hij besloot om verzoeker, omwille van zijn recente meerderjarigheid, af te splitsen van zijn gezinsleden en zijn dossier individueel te beoordelen.
 
Artikel 8 van het EVRM kan immers een rol spelen in de ontvankelijkheidsfase van een verblijfsprocedure op grond van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet. Dit geldt in het bijzonder wanneer een tijdelijke terugkeer naar het land van herkomst om aldaar een verblijfsaanvraag in te dienen, in een concreet geval een schending van voormeld verdragsartikel oplevert.
 
(…)
 
De Raad gaat in casu na of er op het moment van de bestreden beslissing factoren aanwezig waren die wijzen op het bestaan van een beschermenswaardig gezinsleven in hoofde van de verzoeker waarmee het bestuur rekening had moeten houden.
 
Uit de gegevens van het administratief dossier blijkt dat verzoeker op het moment van de bestreden beslissing pas meerderjarig was geworden maar nog steeds thuis woonde bij zijn ouders, broer en zus met wie hij altijd heeft samengewoond. Daarnaast kan in het eindverslag van de gerechtsdeskundige V.M. van 24 maart 2016 worden gelezen dat verzoeker vlot Nederlands spreekt en vertaalt voor zijn ouders, dat alle communicatie via hem verloopt, en dat hij thuis helpt met de verzorging van broer en zus. Het is mede op basis van dit eindverslag van de gerechtsdeskundige V.M., “gebaseerd op objectieve medische vaststellingen en een grondige studie van het medisch dossier”, dat de arbeids-rechtbank te Gent bij vonnis van 19 augustus 2016 het OCMW van Ledegem heeft veroordeeld tot maatschappelijke dienstverlening aan het gehele gezin wegens een bewezen ‘medisch humanitaire onverwijderbaarheid’. Dit eindverslag werd gevoegd bij de aanvraag om verblijfsmachtiging van 4 januari 2017 in toepassing van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet.” – “Noch uit de bestreden beslissing noch uit de gegevens van het administratief dossier, zoals een nota van 5 mei 2017 en de synthesenota van 15 mei 2017, blijkt op enige wijze dat rekening werd gehouden met elementen in het administratief dossier die wijzen op het bestaan van een beschermenswaardig gezinsleven in hoofde van verzoeker of daarover een afweging heeft plaats gevonden.” – “Ten slotte komt uit de stukken in het administratief dossier naar boven dat het niet zozeer de recent verworven meerderjarigheid van verzoeker was die leidde tot de beslissing om hem af te splitsen van zijn gezinsleden en zijn dossier individueel te behandelen, maar wel elementen van openbare orde.” – verzoeker is gekend voor verschillende feiten in de Algemene Nationale Gegevensbank (ANG) – “De summiere gegevens in het administratief dossier laten echter niet toe om op precieze en nauw-keurige wijze kennis te nemen van de feitelijkheden die aan de basis liggen van de karig opgesomde “gerechtelijke hits” in het ANG-formulier. Enig individueel onderzoek naar de omstandigheden van de gepleegde feiten, het persoonlijke gedrag van de betrokkene daarin en het gevaar dat van die gedragingen uitgaat voor de openbare orde blijkt niet. Evenmin werd rekening gehouden met het feit dat verzoeker nog minderjarig was op het ogenblik van de gepleegde feiten. Het is in die omstandigheden dan ook kennelijk onredelijk om het dossier van verzoeker individueel te behandelen en hem af te splitsen van zijn gezinsleden op basis van het loutere gegeven dat hij gekend is voor verschillende feiten in de ANG en/of verdacht wordt van een strafbaar feit.