Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 196.393 - 11-12-2017

Samenvatting

In casu blijkt uit verzoekers verklaringen en de door hem neergelegde documenten dat hij van 15 februari 2012 tot 2015 in Algerije heeft verbleven, waar hij huwde en een gezin stichtte. Dit land bevindt zich buiten het mandaatgebied van UNRWA. Er kan aldus geenszins worden gesteld dat verzoeker kort vóór het indienen van zijn asielaanvraag in België de bijstand van UNRWA heeft ingeroepen/genoten. Artikel 1D van het vluchtelingenverdrag is derhalve niet van toepassing zodat de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen op correcte wijze de asielaanvraag van verzoeker heeft onderzocht op grond van artikel 1, A (2) van het Verdrag van Genève. De argumentatie in het verzoekschrift waar wordt uiteengezet “Dat verzoeker UNWRA geregistreerd is. Dat de ratio legis van artikel 1D eruit bestond een bijzondere verhoogde bescherming te geven aan Palestijnse vluchtelingen. Dit bovenop de erkenning als vluchteling van Palestijnse vluchtelingen door de internationale gemeenschap. Dat in bepaalde gevallen, zoals in casu het geval van verzoeker, aangezien hij zowel de vluchtelingenstatus wordt geweigerd en buiten het toepassingsgebied van art. 1D volledig door de mazen van het net dreigt te vallen. Dat bovendien de steun van UNWRA tegenwoordig in bepaalde gevallen volkomen ontoereikend is.” Is in casu dan ook niet dienstig.