Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 194.856 - 10-11-2017

Samenvatting

Opdat de verplichting tot het voeren van een individueel onderzoek in het kader van artikel 74/13 van de Vreemdelingenwet, als omzetting van artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn, een nuttig effect kent, dient de betrokken vreemdeling in staat te worden gesteld naar behoren en daadwerkelijk zijn standpunt kenbaar te maken in het kader van een administratieve procedure waarbij een bevel om het grondgebied te verlaten wordt afgeleverd, aangezien anders niet kan worden uitgesloten dat een dergelijk besluit de belangen van een vreemdeling aanmerkelijk ongunstig kan beïnvloeden.
 
Uit nazicht van het administratief dossier blijkt niet dat de verzoekster voorafgaand aan het nemen van de eerste bestreden beslissing werd gehoord. Dit wordt door de verwerende partij in haar nota met opmerkingen niet betwist. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat het door de verzoekster aangehaalde vonnis ertoe had kunnen leiden dat de eerste bestreden beslissing niet zou zijn genomen. In deze beslissing wordt met betrekking tot het gezinsleven van de verzoekster met haar partner immers in de eerste plaats overwogen dat hun wettelijke samenwoonst werd “geweigerd door de stad Mechelen, naar aanleiding van een negatief advies van het Parket van Mechelen dat had vastgesteld dat betrokkene trachtte een wettelijke samenwoonst te laten registreren die niet gericht was op het aangaan van een duurzame verbintenis tussen partners maar op het verwerven van een verblijfsrecht” en dat “(d)e weigering van registratie van wettelijke samenwoonst (…) een contra-indicatie (vormt) inzake het bestaan van een werkelijk gezinsleven, zodat kan geconcludeerd worden dat een terugkeer naar het land van herkomst geen schending van artikel 8 van het EVRM inhoudt”. Hieruit blijkt dat de gemachtigde van de bevoegde staatssecretaris bij de beoordeling van het gezinsleven van de verzoekster een wezenlijk belang heeft gehecht aan de weigeringsbeslissing van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de stad Mechelen. Het kan dan ook niet worden uitgesloten dat de omstandigheid dat deze beslissing teniet gedaan werd ertoe had kunnen leiden dat de eerste bestreden beslissing niet genomen zou zijn geweest indien de gemachtigde van deze omstandigheid op de hoogte was geweest.
 
Waar de verwerende partij in haar nota met opmerkingen opwerpt dat de verzoekster geen elementen heeft aangebracht die ertoe zouden hebben kunnen leiden dat het bestuur tot een andere beslissing zou zijn gekomen, wordt er op gewezen dat om een schending van de hoorplicht vast te stellen het niet nodig is om aan te tonen dat de administratie daadwerkelijk tot een andere beslissing zou zijn gekomen indien de verzoekster was gehoord en de administratie kennis had van de aangereikte elementen. Het betreft veeleer een redelijkheidscriterium waarbij het volstaat dat de verzoekster aantoont dat bepaalde elementen nuttig hadden kunnen zijn voor haar verdediging en voor de totstandkoming van de beslissing. Het loutere gegeven dat de verzoekster informatie heeft aangereikt die van aard is dat zij mogelijks kan leiden tot het niet opleggen van een bevel om het grondgebied te verlaten, volstaat om de hoorplicht geschonden te achten. Of de door de verzoekster aangereikte elementen van die aard zijn dat zij effectief zullen leiden tot het niet afgeven van een bevel om het grondgebied te verlaten met vasthouding met het oog op verwijdering is een beoordeling die het bestuur en niet de Raad toekomt.