Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 209.111 - 10-09-2018

Samenvatting

Zoals blijkt uit het administratief dossier kan niet betwist worden dat verzoekende partij samen met haar dochter vanuit Nederland naar België is gekomen. Uit de voorgelegde stukken die zich in het administratief dossier bevinden blijkt dat zij aldaar samen verblijf hielden en dat verzoekende partij daar ook een verblijfskaart heeft verkregen op 12 december 2016.
 
Het begeleiden of zich voegen bij de Belgische referentiepersoon die het recht van vrij verkeer heeft uitgeoefend houdt in dat de vreemdeling uit het buitenland komt of is gekomen. In casu is dit voor de verzoekende partij Nederland aangezien dit haar meest recente verblijfplaats was voor de komst naar België.
 
Uit de arresten Jia en Reyes blijkt dat de hoedanigheid van het “ten laste” komend familielid voortvloeit uit een feitelijke situatie, die wordt gekenmerkt door de omstandigheid dat het familielid materieel wordt gesteund door de Unieburger die gebruik heeft gemaakt van zijn verkeersvrijheid en dit omdat hij/zij niet in de eigen basisbehoeften kan voorzien (HvJ, C-1/05, 9 januari 2007, punt 36).
 
Uit het arrest Jia blijkt dat het familielid in een dergelijk geval wel degelijk moet bewijzen dat die afhankelijkheid reeds bestaat in het land van herkomst tot op het moment van de aanvraag.
 
Het land van herkomst is het land waar de derdelander verbleef toen hij verzocht om de Unieburger te begeleiden of zich bij hem te voegen. Het hoeft niet noodzakelijk het land van nationaliteit te zijn, maar het moet wel een ander land zijn dan het land waar de Unieburger die zijn recht van vrij verkeer heeft uitgeoefend zich bevindt, in casu België.