Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 189.587 - 10-07-2017

Samenvatting

Verder stelt de gemachtigde vast dat uit de gegevens van het rijksregister blijkt dat verzoeker en de referentiepersoon op hetzelfde adres wonen sedert 6 juli 2016 en dat uit de voorgelegde documenten niet blijkt dat ze elkaar reeds langer kenden voor zijn komst naar België.
 
De Raad stelt vast dat de gemachtigde met dit laatste motief geen voorwaarde aan de wet toevoegt, zoals verzoeker betoogt, daar in de bestreden beslissing niet kan worden gelezen dat “verzoeker in het land van herkomst met zijn partner een relatie moet gehad hebben”. Uit dit motief blijkt enkel dat de gemachtigde de duur van de banden tussen de voorgehouden partners nagaat, zoals hij conform artikel 47/3, § 1 van de Vreemdelingenwet vermag te doen. De relevante wettelijke bepalingen sluiten niet dat het feit dat verzoeker zijn partner pas sedert of na zijn komst naar België heeft leren kennen door de gemachtigde in rekening wordt gebracht om zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de relatie. Dat verzoeker en zijn voorgehouden partner elkaar niet kennen van voor zijn komst naar België en dat zij op hetzelfde adres wonen sinds 6 juli 2016, wordt door verzoeker niet betwist.