Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 214.832 - 8-01-2019

Samenvatting

Op basis van de stukken van het administratief dossier dringt in casu de vaststelling zich op dat de gemachtigde van de staatssecretaris de verzoekende partij heeft uitgesloten van het voordeel van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet, zonder voorafgaandelijk evenwel te onderzoeken of al dan niet sprake is van een ziekte zoals bedoeld in artikel 9ter van de Vreemdelingenwet. Een inhoudelijk onderzoek naar de ingeroepen gezondheidsproblemen, en naar het in de aanvraag ingeroepen risico op onmenselijke of vernederende behandelingen in het land van herkomst doordat een adequate behandeling aldaar volgens de verzoekende partij ontbreekt, werd niet doorgevoerd. Er blijkt dus niet dat bij het nemen van deze beslissing de gezondheidstoestand als dusdanig is beoordeeld en in rekening is gebracht. De gezondheidstoestand werd niet ter beoordeling voorgelegd aan een arts-adviseur.
 
In het licht van hetgeen voorafgaat, kan de verwerende partij in haar nota dan ook niet dienstig verwijzen naar de beslissing zoals deze werd genomen inzake de verblijfsaanvraag op grond van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet, om te stellen dat de gezondheidstoestand van de verzoekende partij in rekening is gebracht bij het nemen van de verwijderingsbeslissing (zie ook: RvS 10 augustus 2018, nr. 12.936).
 
De verwerende partij verwijst in de nota met opmerkingen nog naar een intern document in het administratief dossier waaruit alsnog moet blijken dat de gezondheidstoestand van de verzoekende partij in rekening is gebracht. Het betreft een stuk van 20 juni 2018. Hierin kan worden gelezen dat er “geen medische contra-indicatie [is] voor terugkeer naar het land van herkomst”. Elke nadere toelichting ontbreekt hierbij evenwel volledig, waardoor het de Raad niet mogelijk is vast te stellen dat de gezondheidstoestand van de verzoekende partij zoals ingeroepen in haar verblijfsaanvraag op grond van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet daadwerkelijk in rekening is gebracht en is beoordeeld. Nergens wordt zelfs maar melding gemaakt van de vermeldingen in het bij de aanvraag voorgelegde standaard medisch getuigschrift, zoals de concrete ziekte van de verzoekende partij en de behandeling die zij hiervoor volgens de behandelende arts noodzaakt. Nergens blijkt dat concreet werd beoordeeld of de verzoekende partij gelet op haar gezondheidsproblemen kan reizen zonder gevaar voor haar leven of haar fysieke integriteit. Evenmin blijkt dat concreet werd nagegaan of er ernstige aanwijzingen zijn dat er een reëel risico bestaat op blootstelling aan een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand met intens lijden tot gevolg of een aanzienlijke verkorting van de levensverwachting door het gebrek aan of toegang tot een adequate behandeling van de ziekte in het herkomstland (cfr. EHRM 13 december 2016 (GK), Paposhvili, nr. 41738/10, par. 183). In haar aanvraag had de verzoekende partij nochtans – met verwijzing naar allerhande stavingstukken – betoogt dat zij voor haar gezondheidsproblemen in haar herkomstland geen adequate behandeling kan genieten, waardoor zij het risico zou lopen onmenselijk en vernederend te worden behandeld. De bijzonder algemene vermelding in een stuk in het administratief dossier dat er geen medische contra-indicatie blijkt voor een terugkeer naar het land van herkomst laat de Raad in casu niet toe vast te stellen dat de gezondheidstoestand van de verzoekende partij zoals ingeroepen in haar verblijfsaanvraag daadwerkelijk in rekening is gebracht en is onderzocht bij het nemen van de bestreden beslissing.
 
Gelet op wat hierboven wordt besproken, stelt de Raad vast dat op basis van de stukken die voorliggen niet blijkt dat de gemachtigde van de staatssecretaris bij het nemen van de bestreden beslissing daadwerkelijk rekening heeft gehouden met de specifieke omstandigheden van de verzoekende partij, in het bijzonder haar gezondheidstoestand. Een zorgvuldig en volledig onderzoek van de gezondheidstoestand van de verzoekende partij, waarvan de gemachtigde van de staatssecretaris wel degelijk op de hoogte was, blijkt niet.
 
In zoverre de verwerende partij in haar nota met opmerkingen nog stelt dat de verzoekende partij niet aantoont dat het voor haar omwille van haar gezondheidstoestand niet mogelijk is om het grondgebied te verlaten, gaat zij eraan voorbij dat de verzoekende partij haar gezondheidstoestand in haar eerdere verblijfsaanvraag op grond van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet uitdrukkelijk heeft voorgelegd aan het bestuur. De verwerende partij had hier dus kennis van en bijgevolg kwam het haar toe hiermee rekening te houden bij het nemen van een verwijderingsbeslissing. Er blijkt niet dat zij dit heeft gedaan. Zij legt een verplichting bij de vreemdeling die op haarzelf rust (cf. RvS 26 juni 2014, nrs. 227.898 en 227.900).
 
Een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel wordt aannemelijk gemaakt.