Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 185.186 - 7-04-2017

Samenvatting

De verzoekende partij voert onder meer aan dat niet gemotiveerd is in de bestreden beslissing aangaande alle aangehaalde buitengewone omstandigheden in de aanvraag, zoals het feit dat verzoeker een broer heeft in België. In de aanvraag heeft de verzoekende partij inderdaad gewezen op de aanwezigheid van zijn broer M.M.K. woonachtig in A. die zich over de verzoekende partij zou ontfermen en hem zou ten laste nemen. Onder bijlage 3 wordt in de aanvraag vermeld “tenlasteneming door zijn broer K.M.” De Raad stelt vast dat hieromtrent in de bestreden beslissing inderdaad niet wordt gemotiveerd. Hoewel het “centrum van belangen” in het kader van buitengewone omstandigheden als aangebracht element wordt opgesomd, wordt hier in de bestreden beslissing enkel verder op ingegaan in de zin van het lang verblijf in België terwijl in het verzoekschrift van 5 november 2014 het element van centrum van belangen duidelijk gekoppeld werd aan het gegeven dat de verzoekende partij een broer heeft in België.
 
De verwerende partij kan dan ook niet gevolgd worden waar zij in de nota stelt dat de verzoekende partij niet zou aantonen met welke feiten en elementen die gekend waren op het ogenblik van de bestreden beslissing de gemachtigde geen rekening heeft gehouden. Waar de verwerende partij in haar nota met opmerkingen ook stelt dat de formele motiveringsplicht niet inhoudt dat de beslissende administratieve overheid de motieven van de gegeven redenen van de beslissing moet vermelden, dat zij dus niet “verder” dient te motiveren, zodat derhalve de uitdrukkelijke motivering niet inhoudt dat de beslissende overheid voor elke overweging in haar beslissing “het waarom” of “uitleg” dient te vermelden, en dat het volstaat dat de determinerende motieven op grond waarvan de beslissing werd genomen op een duidelijke wijze worden aangegeven, kan zij gevolgd worden. Echter, aangaande de aangehaalde buitengewone omstandigheid van de aanwezige broer in België, stelt de Raad geen enkel motief vast, zodat hier geenszins aan de verzoekende partij kan verweten worden dat zij de motieven van de motieven wenst te kennen.
 
Een schending van artikel 2 van de voornoemde wet van 29 juli 1991 wordt aangetoond. Dit op zich volstaat reeds voor de vernietiging van de thans bestreden beslissing.
 
(…)
 
In casu meent de verzoekende partij dat in de bestreden beslissing niet op een afdoende wijze wordt gemotiveerd, onder meer aangaande de lopende studies nu de motivering niet kan overtuigen dat de verzoekende partij immers perfect tijdens de schoolvakantie naar Marokko kan afreizen om er een visum D aan te vragen. Zij wijst erop dat op de website van de gemachtigde zelf omtrent de behandelingstermijn van de aanvraag van een visum D duidelijk wordt gecommuniceerd dat de gemachtigde een beslissingstermijn hanteert van over het algemeen 3 tot 6 weken en dat daaraan ook de termijn voor het doorsturen van het dossier door het consulaat moet worden gevoegd, zijnde 2 tot 4 weken. Ze vervolgt dat de mededeling op de website van de gemachtigde eveneens aangeeft dat hieraan de termijn voor de betekening moet worden gevoegd en dat deze termijn langer is in bepaalde perioden van het jaar, zoals in de zomer. Teneinde het betoog te staven, voegt de verzoekende partij aan het verzoekschrift een afprint van de desbetreffende informatie op de website van de gemachtigde. Ook al wordt deze afprint gevoegd aan het verzoekschrift, dan nog kan de verwerende partij bezwaarlijk voorhouden dat zij op het ogenblik van de bestreden beslissing geen kennis zou gehad hebben van deze informatie, beschikbaar op haar eigen website. Tegelijk oordeelde de Raad reeds in algemene vergadering (RvV AV 17 februari 2011, nr. 56 201) dat het toelaten om stukken die voor het eerst bij het verzoekschrift worden gevoegd in de debatten te betrekken, gerechtvaardigd is in het geval dat het een situatie betreft waarin de administratieve overheid weigert het voordeel te verlenen dat de verzoekende partij heeft gevraagd. In dit geval moet zij reeds in haar aanvraag uiteenzetten waarom zij meent aanspraak te kunnen maken op het gevraagde. Weliswaar kan de administratieve overheid overwegen haar de gunst te weigeren om redenen waarop de verzoekende partij onmogelijk kon anticiperen bij het doen van haar aanvraag. In dat geval moet de administratieve overheid haar de gelegenheid geven haar standpunt kenbaar te maken nopens de feiten die aan die redenen ten grondslag liggen en nopens de appreciatie van die feiten (cf. ook in die zin: RvS 8 augustus 1997, nr. 67.691). In casu is aan deze voorwaarden voldaan zodanig dat de afprint van de informatie op de website van de gemachtigde in de debatten mag worden betrokken. Met de verzoekende partij moet de Raad bijgevolg vaststellen dat het motief dat “het geenszins onze bedoeling is betrokkene te forceren zijn studies te onderbreken” en zij “[…] perfect tijdens een schoolvakantie naar Marokko [kan] afreizen om er een visum D waarvan sprake aan te vragen. Marokko is met het vliegtuig vanuit België dagelijks en op een makkelijke wijze bereikbaar. Het is bovendien geen oorlogsgebied waardoor men zou dienen aan te nemen dat betrokkene in zijn thuisland niet op een veilige wijze zou kunnen geraken” in het licht van de termijnen die gekend zijn en publiek gecommuniceerd worden door de gemachtigde op zijn website niet draagkrachtig is. Ter zitting heeft de waarnemend voorzitter gevraagd naar de actualiteit van de gevolgde studies, hetgeen door de verzoekende partij is bevestigd. De verwerende partij erkent vervolgens de actualiteit van het belang van de verzoekende partij bij dit onderdeel van het middel.
 
Een schending van artikel 3 van de voormelde wet van 29 juli 1991 is eveneens aangetoond.