Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 199.326 - 7-02-2018

Samenvatting

Uit de stukken van het administratief dossier blijkt niet dat het inreisverbod van 21 juni 2017 werd ingetrokken. Integendeel, uit de nota van de verwerende partij blijkt dat zij erop hamert dat de twee inreisverboden naast elkaar bestaan. De Raad merkt op dat uit de stukken van het administratief dossier niet blijkt dat het inreisverbod van 4 augustus 2017 er zou gekomen zijn op vraag van verzoeker na een nieuw onderzoek van de zaak of op grond van nieuwe gegevens, zodat in huidige zaak niet zonder meer kan gesteld worden dat het eerste inreisverbod impliciet ingetrokken zou zijn door het tweede inreisverbod (RvS 25 juni 2009, nr. 194.637).
 
Het verschil met de motieven van huidig inreisverbod is het feit dat in huidig inreisverbod het gewelddadig karakter van de feiten benadrukt wordt, dat vermeld wordt dat verzoeker een verblijfsrecht heeft voor Spanje en dat in huidige bestreden beslissing een familieleven niet uitgesloten wordt. De verwerende partij kan niet worden gevolgd dat de veroordeling van 21 juni 2017 een nieuw feit is, gezien deze veroordeling wel reeds werd vermeld in het inreisverbod van 21 juni 2017.
 
In huidig bestreden inreisverbod valt niet te lezen waarom het verblijfsrecht van verzoeker in Spanje en het niet uitsluiten van een familiaal leven in België (dit zijn elementen die niet voorkomen in het vorig inreisverbod) een inreisverbod van acht jaar verantwoorden. De omstandigheid dat het gewelddadig karakter van de feiten benadrukt wordt en dat vermeld wordt dat de openbare orde “zeer ernstig” verstoord wordt, volstaat in casu niet als motief om een inreisverbod van acht jaar te verantwoorden, nu de verwerende partij op grond van identieke gegevens voorheen een inreisverbod van drie jaar voldoende achtte. Er mag verwacht worden dat een nieuw inreisverbod dat een verzwaring meebrengt tot een termijn van acht jaar maar gesteund is op identieke gegevens, grondiger wordt gemotiveerd dan enkel de toevoegingen “Gezien het gewelddadige karakter van deze feiten” en “de openbare orde zeer ernstig te verstoren”.
 
Een schending van de materiële motiveringsplicht kan worden aangenomen.