Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 206.534 - 5-07-2018

Samenvatting

Zoals de verzoekster pertinent opmerkt, verwijst de ambtenaar-geneesheer, wat de beschikbaarheid van de noodzakelijke (medicamenteuze) behandeling en opvolging betreft, slechts naar één MedCOIdocument van 19 juli 2017 waarin de beschikbaarheid van een endocrinoloog, een hermatoloog en het geneesmiddel hydroxycarbamide (hydroxurea) wordt bevestigd in één welbepaalde instelling, met name het University College Hospital te Ibadan. Hoewel in het meest recente van de voorgelegde medische attesten (attest van 18 oktober 2017) wordt gesteld dat de behandeling met Hydrea in Nigeria niet altijd beschikbaar is, kan noch uit het voornoemde MedCOI-document noch uit enig ander stuk van het administratief dossier blijken dat de ambtenaar-geneesheer heeft onderzocht of dit geneesmiddel gegarandeerd steeds beschikbaar is in het vermelde hospitaal. Het MedCOI-document vermeldt, wat de beschikbaarheid van de medicatie betreft, bovendien in een voetnoot uitdrukkelijk dat de informatie beperkt is tot de beschikbaarheid in een welbepaalde geneeskundige instelling in het land van herkomst. Er kan bezwaarlijk worden gesteld dat de ambtenaar-geneesheer op een zorgvuldige wijze is te werk gegaan wanneer hij met betrekking tot verzoeksters behandeling, die levenslang dient te worden ingenomen en die noodzakelijk is ter preventie van levensbedreigende trombosen, slechts verwijst naar de beschikbaarheid in één enkel universitair ziekenhuis in een zeer groot land zoals Nigeria en zonder dat de ambtenaar-geneesheer concreet heeft onderzocht of de verzoekster de mogelijkheid heeft om zich, bij terugkeer naar het land van herkomst, in de buurt van dit ziekenhuis te vestigen dan wel of zij de mogelijkheid heeft om zich regelmatig naar dit ziekenhuis te verplaatsen. De Raad wijst er op dat de verzoekster in haar aanvraag van 8 september 2014 aangaf dat een onderbreking in de behandeling erg schadelijk is en dat het geen evidentie is dat zij in Nigeria steun kan krijgen van mensen die zij reeds 5 jaar lang niet meer heeft gezien. In diezelfde aanvraag benadrukte de verzoekster dat de ambtenaargeneesheer zich moet positioneren ten aanzien van de concrete mogelijkheid om de zorgen te ontvangen, waarbij zij onder meer verwijst naar mogelijkheden tot transport en de afstand om de behandelingen te verkrijgen en waarbij zij tevens stelt dat moet worden nagegaan of zij de behandeling, op praktisch gebied, kan bekomen in haar streek van herkomst. Ook attesteerde de behandelende arts in het medisch attest van 18 oktober 2017 dat de nabijheid van een ziekenhuis met laboratorium vereist is. Gelet op hetgeen voorafgaat, blijkt dat de ambtenaar-geneesheer niet op een zorgvuldige wijze heeft onderzocht of de verzoekster daadwerkelijk en praktisch gezien voldoende toegang heeft tot de vereiste behandeling.
 
Waar de verweerder in de nota met opmerkingen stelt dat het de verzoekster vrij staat om zich te vestigen dichter bij bepaalde ziekenhuizen, merkt de Raad op dat uit de stukken van het administratief dossier niet blijkt dat de ambtenaar-geneesheer heeft onderzocht of dit voor de verzoekster wel mogelijk is. De Raad herhaalt dat het niet aan de verweerder zelf maar enkel aan de ambtenaar-geneesheer toekomt om de beschikbaarheid en de toegankelijkheid van de nodige medische zorgen te beoordelen (cf. artikel 9ter, § 1, vijfde lid van de vreemdelingenwet). Bijgevolg komt het argument in de nota met opmerkingen niet alleen voor als een a posteriori motivering die de vastgestelde onzorgvuldigheid niet kan herstellen, maar dringt zich tevens de vaststelling op dat de verweerder niet de bevoegdheid heeft om zich hierover uit te spreken.