Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 216.389 - 5-02-2019

Samenvatting

In casu dient echter te worden vastgesteld dat uit geen enkel stuk van het administratief dossier of stuk voorgelegd ter terechtzitting blijkt dat de verwerende partij voorafgaand aan het nemen van de bestreden beslissing is overgegaan tot dit onderzoek, en zelfs niet blijkt dat de verzoekende partij daadwerkelijk de mogelijkheid heeft gekregen om haar standpunt omtrent een eventuele terugkeer naar Eritrea te laten gelden.
 
Het administratief dossier bevat geen objectieve en actuele gegevens of stukken die aantonen dat de verwerende partij - die niet onwetend kan zijn van het bestaan van deze rapporten - een “zo nauwkeurig mogelijk onderzoek” heeft gedaan van de omstandigheden waarin de verzoekende partij mogelijk zal terechtkomen bij haar terugkeer naar Eritrea om uit te sluiten dat er geen reëel risico is op een schending van artikel 3 van het EVRM. Ten overvloede stelt de Raad zelfs vast dat de verwerende partij impliciet zelf aangeeft dat een terugkeer problematisch kan zijn. In het administratief dossier zit immers de volgende korte ‘nota’: “Illegaal verblijf; Geen doc; Geen OO; Geen voorgaande beslissingen; Niet verwijderbaar” (eigen aanduiding).
 
Niettegenstaande algemene rapporten op zich niet volstaan om een schending van artikel 3 van het EVRM aan te nemen, kan bovendien worden aangenomen – en dit in tegenstelling tot hetgeen de verwerende partij voorhoudt in haar nota met opmerkingen – dat de verzoekende partij de in haar middel aangehaalde gegevens wel degelijk ook op haar eigen situatie betrekt. Zo wijst zij erop dat zij een leeftijd heeft waarop zij in aanmerking komt voor de verplichte legerdienst, waarbij zij verwijst naar een rapport van Human Rights Watch waarin onder meer de omstandigheden van de nationale dienstplicht worden vergeleken met slavernij. De verzoekende partij betoogt nog dat zij haar land van herkomst illegaal heeft verlaten, hierbij verwijzend naar rapporten die wijzen op de ernstige gevolgen die dit kan hebben bij een terugkeer naar het land.
 
Het is niet de taak van de Raad om dit onderzoek in de plaats van het bestuur door te voeren. Het is de verwerende partij die een onderzoek dient te voeren naar het actueel risico dat de verzoekende partij loopt om in een situatie terecht te komen die mogelijks een schending zou uitmaken van artikel 3 van het EVRM. Het dient om een effectief onderzoek te gaan, waarbij de verzoekende partij indien nodig nuttig dient te worden gehoord.
 
Waar de verwerende partij in haar nota met opmerkingen nog aangeeft dat de bestreden beslissing de verzoekende partij geenszins verplicht terug te keren naar Eritrea, maar enkel vereist dat zij het grondgebied van het Rijk verlaat, net als dat van een aantal andere staten met wie België afspraken heeft gemaakt, wijst de Raad erop dat de verwerende partij volledig nalaat om te duiden naar welk land de verzoekende partij zich dan wel zou kunnen begeven.
 
Gelet op het geheel van de overwegingen die voorafgaan, is de Raad van oordeel dat de verwerende partij alvorens de bestreden beslissing te nemen geen afdoende rigoureus onderzoek heeft verricht van de elementen die raken aan de naleving van artikel 3 van het EVRM, waarvan ze kennis had of had moeten hebben.
 
Een schending van artikel 3 van het EVRM juncto het zorgvuldigheidsbeginsel wordt aannemelijk gemaakt.