Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 191.373 - 1-09-2017

Samenvatting

Omtrent verzoekers profiel als breakdanser wordt in de bestreden beslissing voorts terecht gesteld: “Voorts moet worden opgemerkt dat het feit dat u zich niet vrij voelt om in Irak openlijk breakdance als hobby te beoefenen, op zich niet als vervolging in de zin van de conventie van Genève of ernstige schade zoals bepaald in de definitie van subsidiaire bescherming kan worden beschouwd. Het kan dan ook geen aanleiding geven tot de erkenning van de vluchtelingenstatus of de toekenning van de subsidiaire beschermingsstatus, gezien het geen fundamentele rechten betreft waarvan de loutere beknotting tot een onmenselijke behandeling zou leiden.”
 
Verzoeker had er, mede gelet op de vastgestelde ongeloofwaardigheid van zijn relaas, in het verleden nooit problemen mee om zijn hobby uit te oefenen in zijn land van herkomst. Het loutere gegeven dat hij zich in enige mate dient te conformeren aan de dominante cultuur en aan de hiermee gepaard gaande restricties, maakt op zich bovendien geen ‘vervolging’ in de zin van artikel 1 van het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 en artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet en geen ‘ernstige schade’ in de zin van artikel 48/4, § 2 van de Vreemdelingenwet uit. Bepaalde aanpassingen van zijnentwege om zich aan bepaalde culturele standaarden of normen aan te passen, zoals het nalaten te breakdansen in het openbaar, vormen op zich geen inbreuk op verzoekers fundamentele grondrechten en vrijheden. Dergelijke aanpassingen kunnen dan ook niet als onoverkomelijk worden beschouwd.