Raad van State - 165.896 - 13-12-2006

Samenvatting

In de bestreden beslissing wordt enkel overwogen dat de problemen in haar land van herkomst reeds het voorwerp hebben uitgemaakt van een diepgaand onderzoek in het kader van de asielaanvraag die werd afgewezen. Het toepassingsgebied van artikel 9, derde lid van de Vreemdelingenwet verschilt echter van de bepalingen aangaande de erkenning in de hoedanigheid van vluchteling. De minister van Binnenlandse Zaken dient op grond van artikel 9, derde lid van de Vreemdelingenwet in de ontvankelijkheidsfase na te gaan of de aanvrager in de onmogelijkheid verkeert om de aanvraag in te dienen bij de Belgische diplomatieke of consulaire post die bevoegd is voor zijn verblijfplaats of plaats van oponthoud in het buitenland. Uit de bestreden beslissing blijkt niet dat de verwerende partij het door de verzoekende partij, in het kader van haar aanvraag om machtiging tot verblijf, neergelegde krantenartikel heeft betrokken bij het onderzoek naar de aangevoerde buitengewone omstandigheid.