Raad van State - 165.470 - 1-12-2006

Samenvatting

Uit de Memorie van Toelichting bij de wet van 15 september 2006 blijkt dat bij artikel 26 (dat artikel 48/4 invoegt) het volgende wordt vermeld bij paragraaf 2, c): "Indien subsidiaire bescherming wordt toegekend, moeten de verzoekers aantonen dat hun leven of hun persoon ernstig worden bedreigd omwille van een willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. Ook wanneer de gronden voor deze vrees niet specifiek zijn voor het individu, moet iedere verzoeker aantonen dat hij geconfronteerd wordt met een situatie waarin de vrees voor zijn persoon of zijn leven aantoonbaar is.". Hieruit lijkt te moeten worden afgeleid dat het aantonen van een algemene situatie, die bedreigend is voor de bevolking van een land of regio, voldoende kan zijn om tot de subsidiaire bescherming te kunnen besluiten.