Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 179.436 - 14-12-2016

Samenvatting

Ter terechtzitting, alwaar zij uitdrukkelijk wordt uitgenodigd te reageren op de beschikking van 5 oktober 2016, voert verzoekende partij, onder verwijzing van rechtspraak van de Raad, aan dat haar kind erkend is als vluchteling en dat zij een partner heeft die erkend vluchteling is, zodat zij zich beroept op het principe van eenheid van het gezin om eveneens in aanmerking te komen voor de vluchtelingenstatus.
 
De Raad wijzigt zijn standpunt.
 
De Raad wijst in dit verband naar het UNHCR-handboek nrs. 181 tot 188 waar gesteld wordt dat vier voorwaarden moeten vervuld worden om in het kader van een familie-eenheid erkend te worden als vluchteling (in extenso de subsidiaire beschermingsstatus), met name, de verzoeker moet behoren tot het kerngezin, de verzoeker bezit dezelfde nationaliteit, er is geen weerlegging van het vermoeden van een gedeelde vrees en de referentiepersoon geniet nog steeds een beschermingsstatuut op het ogenblik van de beslissing voor verzoeker.
 
Uit het verzoekschrift en de verklaring van verzoekende partij blijkt dat zij moeder is geworden van een dochter en dat de dochter op 2 maart 2016 erkend werd als vluchteling. Bij de vorige asielaanvraag was dit niet het geval aangezien verzoekende partij toen verklaarde dat ze zwanger was en niet samenwoonde met haar partner. De Raad stelt tevens vast dat haar partner, de vader van het kind, eveneens erkend is als vluchteling voor problemen in zijn land van herkomst, en dat verzoekende partij thans samenwoont met haar partner. De Raad stelt vast dat onder andere met de erkenning van de dochter als vluchteling geen rekening werd gehouden bij de weigering van inoverwegingname van een meervoudige asielaanvraag. Ten overvloede wijst de Raad naar het arrest nr. 123 899 van 14 mei 2014.