Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 147.884 - 16-06-2015

Samenvatting

Op basis van hun verklaringen ter terechtzitting en tijdens de gehoren bij het CGVS en van de documenten zoals opgenomen in het administratief dossier (stukken 20 en 26), dient te worden vastgesteld dat verzoekende partijen de concrete vervolgingsfeiten waarvan verzoeker in Irak het slachtoffer werd aannemelijk maken.
 
Zo leggen verzoekende partijen ter terechtzitting spontane, doorleefde, gedetailleerde en geloofwaardige verklaringen af omtrent hun vliegreis vanuit Spanje naar Basra in juli 2013, de verschillende tussenlandingen die zij daarbij maakten en de luchtvaartmaatschappijen waarmee zij reisden. Tevens stemmen hun verklaringen over hun terugreis naar Basra overeen met verzoekers verklaringen bij het CGVS (administratief dossier, stuk 13, p.3).
 
Verzoeker legde bij het CGVS bovendien precieze, duidelijke, doorleefde en plausibele verklaringen af omtrent zijn deelname aan een betoging op 24 juli 2013, omtrent de feiten waarvan hij op deze  betoging slachtoffer werd en omtrent zijn deelname aan en het gebeurde op de betoging van 26 juli 2013 (ibid., p.9). Verzoekende partijen staven deze feiten daarenboven aan de hand van een kopie van een medisch rapport (administratief dossier, stukken 20 en 26). Ter terechtzitting zet verzoeker, op dit vlak uitgebreid ondervraagd, andermaal op spontane, gedetailleerde en consistente wijze zijn relaas omtrent de betogingen waaraan hij deelnam uiteen. Hij geeft in dit kader blijk van een doorleefd en oprecht engagement dat hem ertoe aanzette deel te nemen aan de betogingen. Hij maakt aannemelijk dat hij daarbij, gelet op zijn profiel, uit de betoging werd gepikt en slachtoffer werd van vervolgingsfeiten. Zijn verklaringen ter terechtzitting zijn geheel in overeenstemming met zijn gezegden tijdens het gehoor bij het CGVS. Ook de vernieling van de winkel die hij huurde in Basra en het feit dat hij na de tweede betoging werd gezocht maakt verzoeker middels het afleggen van geloofwaardige verklaringen ter terechtzitting en bij het CGVS (administratief dossier, stuk 13, p.5, 9) en middels de bijgebrachte bewijzen (administratief dossier, stukken 20 en 26) aannemelijk. De verklaringen van verzoekster ter terechtzitting ondersteunen de plausibiliteit van verzoekers verklaringen.
 
De gewijzigde verklaringen van verzoekende partijen inzake hun uitreis uit Basra en hun verdere reis naar Europa worden eveneens als plausibel en geloofwaardig beschouwd. Verder legden zij omtrent het verlies of de diefstal van hun paspoorten gedetailleerde, met elkaar overeenstemmende en aannemelijke verklaringen af (administratief dossier, stuk 12, p.3; stuk 13, p.4). De loutere vaststelling
dat zij dit verlies of deze diefstal niet onmiddellijk gingen aangeven bij de politie kan niet volstaan om te besluiten tot het vermoeden dat zij hun paspoorten zouden achterhouden.
 
Verzoeker heeft zijn profiel als seculier muzikant, die tevens zijn politieke mening publiekelijk kenbaar maakt, genoegzaam aangetoond. Ter terechtzitting legt verzoeker er de nadruk op dat muziek in Basra nu enkel nog kan wanneer deze ter ere is van de religie of de regering. Verzoeker kan in deze gevolgd worden gelet op de algemeen bekende situatie in Irak als gevolg van onder meer de vijandelijkheden met de Islamitische Staat. Verzoekers zijn tevens soennieten die in het overwegend sjiitische Basra woonden.
 
De voormelde vaststellingen volstaan om te besluiten dat verzoekende partijen bij een terugkeer naar hun land van herkomst een gegronde vrees voor vervolging dienen te koesteren in vluchtelingenrechtelijke zin.
 
Waar op grond van de stukken van het dossier (stukken 20, 21 en 26) en van de verklaringen van verzoekende partijen, zoals terecht aangehaald in de bestreden beslissing, niet kan worden ontkend dat verzoeker in de Verenigde Arabische Emiraten heeft verbleven, minstens dat hij over en weer  reisde tussen Irak en de Verenigde Arabische Emiraten en verscheidene reizen ondernam naar andere Arabische en naar Europese landen, dient te worden opgemerkt dat deze vaststelling niet kan volstaan om aan verzoekende partijen in casu de vluchtelingenstatus te ontzeggen. Te dezen kan verzoeker gevolgd worden waar hij ter terechtzitting verklaarde dat hij voor zijn reizen naar de Verenigde Arabische Emiraten een visum nodig had en dat dit werd geregeld door zijn platenfirma. Hoewel er in het dossier enkele elementen voorhanden zijn die erop wijzen dat verzoeker in het verleden de mogelijkheid had om in de Verenigde Arabische Emiraten te verblijven, blijkt uit het administratief dossier immers nergens op welke basis dit geschiedde. Uit de landeninformatie kan niet worden afgeleid dat verzoeker in de Verenigde Arabische Emiraten over een daadwerkelijke verblijfsstatus beschikte. Evenmin kan hieruit worden afgeleid dat hij op heden nog over deze verblijfsstatus beschikt en in de reële mogelijkheid is om terug te keren naar dit land.