Hof van Justitie - C-309/14 - 2-09-2015

Samenvatting

Deze zaak draait om de geldigheid van een Italiaans besluit inzake de betaling van een bijdrage voor de afgifte en de verlenging van een verblijfsvergunning in het licht van richtlijn 2003/109[1]. De bijdrage die overeenkomstig dit besluit moet worden betaald, bedraagt tussen 80 en 200 EUR, hetgeen ongeveer 8 keer hoger ligt dan de kosten voor de afgifte van een nationale identiteitskaart in Italië.
 
Het Hof brengt om te beginnen in herinnering dat het hoofddoel van richtlijn 2003/109 de integratie is van derdelanders die duurzaam in de lidstaten zijn gevestigd.
 
Zoals het Hof reeds had duidelijk gemaakt in het arrest Commissie/Nederland[2] kunnen de lidstaten de afgifte, op grond van richtlijn 2003/109, van verblijfstitels en -vergunningen afhankelijk stellen van de betaling van bijdragen. Evenwel volgt uit hetzelfde arrest dat de lidstaten op dit punt niet over een onbeperkte beoordelingsbevoegdheid beschikken. De gevraagde bijdrage mag namelijk niet tot gevolg hebben dat het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene daardoor wordt belemmerd.
 
Het Hof merkt op dat de in Italië gevraagde bijdragen voor de afgifte en de verlenging van verblijfsvergunningen aanzienlijke financiële gevolgen kunnen hebben voor bepaalde derdelanders die voldoen aan de voorwaarden voor toekenning van de verblijfsvergunningen. Dit geldt des te meer daar, gelet op de duur van dergelijke vergunningen, die derdelanders verplicht zijn om vrij regelmatig om verlenging van hun titels te verzoeken. In dergelijke omstandigheden kan de verplichting om de bijdragen te betalen er volgens het Hof aan in de weg staan dat die derdelanders de hun bij die richtlijn verleende rechten doen gelden. In dit verband benadrukt het Hof dat, bovenop deze bijdragen, ook nog een bijdrage van 73,50 EUR moet worden betaald, ongeacht de duur van de verblijfsvergunning.
 
Het Hof verwerpt het betoog van de Italiaanse regering, namelijk dat de vereiste bijdragen worden gebruikt voor het onderzoek dat noodzakelijk is om na te gaan of is voldaan aan de voorwaarden voor de afgifte van verblijfsvergunningen krachtens richtlijn 2003/109. Uit de verwijzingsbeslissing volgde immers dat de helft van de inkomsten uit de inning van de bijdragen bestemd is voor de financiering van de kosten die gepaard gaan met de terugkeer naar het land van oorsprong of herkomst van illegaal verblijvende derdelanders.
 
Het Hof besluit dat richtlijn 2003/109 zich verzet het een regeling zoals het Italiaanse besluit, die aan derdelanders, die om afgifte of verlenging van een verblijfsvergunning verzoeken, de betaling van een bijdrage oplegt waarvan het bedrag tussen 80 en 200 EUR ligt.


[1] Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PB 2004, L 16, blz. 44), zoals gewijzigd bij richtlijn 2011/51/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 (PB L 132, blz. 1).


[2] Arrest Commissie/Nederland, C‑508/10, EU:C:2012:243.