Grondwettelijk Hof - 82/2012 - 28-06-2012

Samenvatting

Niets wijst erop dat de wetgever heeft willen afwijken van de rechten van de patiënt die in de wet van 22 augustus 2002 zijn vastgelegd. Zowel de ambtenaar-geneesheer, de door de minister of zijn gemachtigde aangewezen geneesheer of de deskundigen die zouden optreden moeten de Code van geneeskundige plichtenleer van de Nationale Orde van geneesheren, inclusief de regels inzake onafhankelijkheid en ethiek die daarin worden voorgeschreven, naleven. In dat opzicht bestaat er geen verschil in behandeling tussen de in de bestreden bepaling bedoelde vreemdelingen en elke andere patiënt. De wetgever heeft gekozen voor een specifieke procedure voor die categorie van vreemdelingen. Die procedure wordt verantwoord door de bijzondere aard van het onderzoek dat met moet doen. Het berust immers op medische vaststellingen . Aanvragen op grond van medische redenen werden steeds talrijker en konden onrechtmatig blijken. De wetgever oordeelde redelijkerwijs dat, om tegemoet te komen aan de behoeften op het terrein, de aanvrager een attest van zijn ziekte, ingevuld door een beëdigd beroepsbeoefenaar, moest voorleggen. Zodoende wordt niet op onevenredige wijze afbreuk gedaan aan de rechten van de betrokken vreemdelingen. De procedure geeft recht op een tijdelijk verblijf, zoals blijkt uit artikel 7, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 17 mei 2007. Zoals in de parlementaire voorbereiding van de wet van 15 december 2006 is beklemtoond, zal een «ernstig zieke vreemdeling die uitgesloten is van het voordeel van artikel 9ter om een van die redenen, niet worden verwijderd indien hij dermate ernstig ziek is dat zijn verwijdering een schending zou zijn van artikel 3 EVRM». En er kan een beroep tot vernietiging van een beslissing tot weigering van de minister of van zijn gemachtigde worden ingesteld bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. De procedure van artikel 9ter Vw. verschilt van de procedure van toepassing op personen die subsidiaire bescherming aanvragen.Dit verschil heeft een redelijke verantwoording. Dit is des te meer zo omdat een weigering van de verblijfstitel op grond van artikel 9ter Vw. niet noodzakelijk betekent dat de vreemdeling de subsidiaire bescherming niet kan genieten. De vereiste van een standaard medisch getuigschrift van de aanvrager doet geen afbreuk aan het voorgaande. De aard van het onderzoek verantwoordt dat een verschil in behandeling tussen beide categorieën van vreemdelingen wordt ingevoerd. In het geval een aanvraag tot medische regularisatie geweigerd zou worden, kan de aanvrager nog om de subsidiaire bescherming vragen. Hij kan hierbij alle bewijsmiddelen aanbrengen om het reële risico van onmenselijke en vernederende behandeling bij een terugkeer naar zijn land van herkomst aan te tonen. In dit geval is er geen sprake van een verschil in behandeling. Hoewel het verschil in procedures niet kan verantwoorden dat in het eerste geval het bewijs van de identiteit uitsluitend kan worden geleverd door middel van een identiteitsdocument, kan het wel redelijkerwijs verantwoorden dat de noodzakelijke bewijsvoering met betrekking tot de identiteit in beide gevallen niet op een identieke manier dient te verlopen. Men kan van de aanvrager van subsidiaire bescherming niet eisen dat hij een document voorlegt om zijn identiteit te bewijzen als er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat hij, bij een terugkeer naar het herkomstland, een reëel risico zou lopen op ernstige schade zoals bepaald in 48/4, § 2 Vw. en deze zich niet onder de bescherming van dat land kan of wil stellen. De situatie van iemand die subsidiaire bescherming aanvraagt kan het zeer moeilijk of zelfs onmogelijk maken om dergelijk document voor te leggen. De aanvrager van medische regularisatie wordt doorgaan niet met zulke problemen geconfronteerd. Art. 9ter Vw. voorziet niet in de mogelijkheid om de onmogelijkheid om een identiteitsdocument voor te leggen aan te tonen. Dit is wel mogelijk bij artikel 9bis Vw. Dit is geen discriminatie. De aanvrager van medische regularisatie moet zijn identiteit immers niet uitsluitend meer bewijzen door een identiteitsdocument. Hij mag dat bewijs ook leveren aan de hand van andere documenten die voldoen aan de door de wet gestelde eisen. Elke persoon die in het kader van de in artikel 9ter Vw. bedoelde procedure medische informatie moet ontvangen, is gehouden tot het beroepsgeheim. De procedure schendt het medische beroepsgeheim niet. De minister of zijn gemachtigde moeten een administratieve beslissing nemen. Het kan niet geëist worden dat zij over medische beroepsbekwaamheid beschikken omdat het kader waarin de beslissing past, de vaststelling impliceert van het bestaan van een ziekte, van de ernst ervan en van de noodzaak van een behandeling. De beslissing van de minister of van zijn gemachtigde is immers gebaseerd op medische vaststellingen door geneesheren. Ten slotte kan de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen bij een beroep tegen de beslissing van niet-ontvankelijkheid de wettigheid van de beslissing en het evenredige karakter ervan nog kunnen toetsen.