Strengere wetgeving tegen schijnhuwelijk en schijnwettelijke samenwoning in werking

Vanaf 3 oktober 2013 zijn de wet van 2 juni 2013 en twee omzendbrieven in werking getreden, die een strengere aanpak van schijnhuwelijken en schijnwettelijke samenwoningen beogen:

Bronnen:

Hierna vind je een bespreking van de belangrijkste wijzigingen:

Verloop van de huwelijksaangifte

De ambtenaar van de burgerlijke stand geeft een ontvangstbewijs af aan de toekomstige echtgenoten als hij alle documenten om te huwen, ontvangt. Dit ontvangstbewijs is nieuw. Het bevestigt de volledigheid van het aangiftedossier, maar is nog geen huwelijksaangifte.

Daarna heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand een maand tijd om de huwelijksaangifte op te maken. Als hij twijfelt aan de geldigheid of de echtheid van de documenten, kan die termijn verlengd worden met drie maanden. Als er dan nog geen beslissing is, moet de ambtenaar van de burgerlijke stand de huwelijksaangifte opmaken.

De ambtenaar van de burgerlijke stand kan weigeren om de huwelijksaangifte op te maken:

  • als niet alle wettelijk vereiste documenten voorgelegd worden;
  • als hij de geldigheid of de echtheid van de voorgelegde documenten niet erkent, bijvoorbeeld omdat een document niet gelegaliseerd is, niet vertaald is door een beëdigd vertaler of niet voldoende recent is.

De ambtenaar van de burgerlijke stand moet een weigeringsbeslissing onmiddellijk kenbaar maken aan de toekomstige echtgenoten door een gemotiveerde brief.

Bron: wet van 2 juni 2013, en omzendbrief van 6 september 2013.

Controle op schijnhuwelijk

De omzendbrief van 6 september 2013 geeft een niet-limitatief overzicht van een aantal factoren. Een combinatie van onder meer volgende factoren “kan een ernstige aanduiding vormen dat een schijnhuwelijk wordt beoogd”:

Bestaande factoren die hernomen zijn:

  • Partijen verstaan mekaar niet, of kunnen alleen op een gebrekkige wijze met elkaar communiceren
  • Partijen hebben elkaar voor de huwelijkssluiting nooit eerder ontmoet
  • Een van de partijen woont duurzaam samen met iemand anders
  • Partijen kennen elkaars naam of nationaliteit niet
  • Een van de aanstaande echtgenoten weet niet waar de andere werkt
  • Manifest uiteenlopende verklaringen over de omstandigheden van de ontmoeting
  • Een som geld wordt beloofd bij het aangaan van het huwelijk
  • Het uitoefenen van prostitutie door een van beiden
  • Het optreden van een tussenpersoon
  • Een groot leeftijdsverschil

Nieuwe factoren:

  • Een van de partijen heeft het recht op gezinshereniging door huwelijk of wettelijke samenwoning al geopend voor een of meerdere andere personen
  • Een van de partijen heeft al een of meer pogingen gedaan om een schijnhuwelijk of een schijnwettelijke samenwoning te sluiten
  • Een van de partijen is niet geslaagd in alle wettelijke mogelijkheden om zich in België te vestigen

Commentaar Kruispunt M-I: deze nieuwe factoren verstrengen de oude omzendbrief. Het zijn echter op zichzelf geen bewijzen van een schijnhuwelijk. Er is pas sprake van een schijnhuwelijk als uit een geheel van omstandigheden blijkt “dat de intentie van minstens één van de partijen kennelijk niet gericht is op het totstandbrengen van een duurzame levensgemeenschap, maar enkel op het bekomen van een verblijfsrechtelijk voordeel”. De factoren of aanduidingen mogen niet zo toegepast worden dat zij een hele categorie van personen zouden uitsluiten van het recht om een (oprecht) huwelijk aan te gaan, of dat gemengde huwelijken prima facie als verdacht worden bestempeld.

Bron: omzendbrief van 6 september 2013.

Definitie schijnwettelijke samenwoning

Er wordt een nieuw artikel 1476bis in het Burgerlijk Wetboek ingevoerd: “Er is geen wettelijke samenwoning wanneer, ondanks de geuite wil van beide partijen om wettelijk samen te wonen, uit een geheel van omstandigheden blijkt dat de intentie van minstens een van beide partijen kennelijk enkel gericht is op het bekomen van een verblijfsrechtelijk voordeel dat is verbonden aan de staat van wettelijk samenwonende.”

In tegenstelling tot een schijnhuwelijk, definieert de wet een schijnwettelijke samenwoning alleen negatief. De wetgever zegt dat de intentie van minstens een van de partijen niet enkel gericht mag zijn op het bekomen van een verblijfsrechtelijk voordeel. Maar het zegt niet waarop de intentie dan wel (kan of) moet gericht zijn. De wettelijke samenwoning veronderstelt op zichzelf geen duurzame partnerrelatie, maar betreft eigenlijk alleen een regeling van huishouden tussen twee personen die samenwonen. Zodra er een dergelijke (vermogensrechtelijke of fiscaalrechtelijke) intentie is, zou men kunnen stellen dat er dan geen sprake is van schijnwettelijke samenwoning juist omdat de intentie dan niet “enkel” gericht is op een verblijfsrechtelijk voordeel.

De omzendbrief van 6 september 2013 preciseert echter dat de ambtenaar van de burgerlijke stand de intentie van de aanstaande wettelijk samenwonenden moet nagaan. Als de partijen aangeven de intentie te hebben om een duurzame en stabiele partnerrelatie verder te zetten of te formaliseren, kan een combinatie van factoren een ernstige aanduiding vormen dat het gaat om een schijnwettelijke samenwoning. De omzendbrief haalt daarvoor dezelfde factoren aan die kunnen duiden op een schijnhuwelijk.

De wettelijke samenwoning mag ook niet onder geweld of dreiging worden afgelegd.

Bron: wet van 2 juni 2013, en omzendbrief van 6 september 2013.

Controle op schijnwettelijke samenwoning

Als er een ernstig vermoeden van schijnwettelijke samenwoning is, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand de melding van de verklaring van wettelijke samenwoning in het bevolkingsregister maximum twee maanden uitstellen om bijkomend onderzoek te voeren en eventueel advies te vragen aan het parket.

Het parket kan die termijn nog eens verlengen met maximum drie maanden.

In totaal kan de melding dus met maximum vijf maanden uitgesteld worden, te rekenen vanaf de afgifte van het ontvangstbewijs.

Als er binnen die termijn geen beslissing is, moet de ambtenaar van de burgerlijke stand de wettelijke samenwoning afsluiten.

Tegen de gemotiveerde weigeringsbeslissing van de ambtenaar van de burgerlijke stand, kan men beroep aantekenen binnen de maand na de kennisgeving.

Bron: wet van 2 juni 2013.

Opschorting van de uitvoering van een bevel om het grondgebied te verlaten

Wie een (oprecht) huwelijk of wettelijke samenwoning wil aangaan en alle documenten daartoe heeft, maar onwettig in België verblijft, kan even "uitstel van vertrek" krijgen.

Een bevel om een het grondgebied te verlaten zal worden opgeschort als de persoon in kwestie een ontvangstbewijs in het kader van een huwelijk of een wettelijke samenwoning kreeg (omzendbrief van 17 september 2013 over gegevensuitwisseling tussen de ambtenaren van de burgerlijke stand en de Dienst Vreemdelingenzaken). Er zal niet worden overgegaan tot de uitvoering van het bevel tot:

  • de dag van de beslissing tot weigering van de ambtenaar van de burgerlijke stand om het huwelijk te voltrekken of om melding te maken van de verklaring van wettelijke samenwoning
  • het einde van de termijn van 6 maanden waarbinnen het huwelijk moet worden voltrokken
  • de dag na de voltrekking van het huwelijk of de verklaring van wettelijke samenwoning

Bron: omzendbrief van 17 september 2013.

Sancties na het afsluiten van een schijnhuwelijk of een schijnwettelijke samenwoning

Zowel een huwelijk als een wettelijke samenwoning die geregistreerd is in het bevolkingsregister, kan achteraf nietig verklaard worden op basis van een vermoeden van schijnhuwelijk of schijnwettelijke samenwoning.

Dat kan op vordering van het koppel zelf, alle belanghebbenden of het parket. Het parket is verplicht de nietigheid te vorderen van een schijnhuwelijk of een schijnwettelijke samenwoning.

De strafrechter kan nu ook de nietigheid van het huwelijk of de wettelijke samenwoning uitspreken bovenop het uitspreken van een straf. De strafmaat voor het aangaan van een schijnhuwelijk wordt opgetrokken en ook het aangaan van een schijnwettelijke samenwoning is strafbaar.

Als de rechter definitief heeft vastgesteld dat een derdelander een schijnhuwelijk heeft afgesloten, kan een later afgegeven bevel om het grondgebied te verlaten gepaard gaan met een extra lang inreisverbod van maximum vijf jaar. Dat kan alleen wanneer het bevel om het grondgebied te verlaten geen termijn voorziet voor vrijwillig vertrek of als een eerder bevel niet werd uitgevoerd.

Bron: wet van 2 juni 2013.

Attest van geen huwelijksbeletsel

Er wordt een wettelijke kader gegeven aan de praktijk van het uitreiken van een attest van geen huwelijksbeletsel. Dat gebeurt door het invoeren van een artikel 20/1 in de wet van 31 december 1851 over de consulaten en de consulaire rechtsmacht.

Als een Belg wil huwen in het buitenland, kan het zijn dat de buitenlandse overheid vraagt dat hij een attest van geen huwelijksbeletsel voorlegt. De Belg kan zich hiervoor wenden tot het Belgisch consulaat. Het hoofd van het consulaat kan dan een attest van geen huwelijksbeletsel afgeven als uit onderzoek blijkt dat de verzoeker effectief voldoet aan de hoedanigheden en voorwaarden om een huwelijk te mogen aangaan en er naar Belgisch recht geen wettelijk bezwaar is tegen het huwelijk. Dat betekent dat er ook moet worden onderzocht of er is voldaan aan artikel 146bis Burgerlijk Wetboek. Als er sprake zou zijn van een schijnhuwelijk, kan er geen attest van geen huwelijksbeletselen worden afgeleverd.

Als er niet wordt voldaan aan die hoedanigheden en voorwaarden of als het hoofd van het consulaat ernstige twijfels hierover heeft, maakt hij de aanvraag over aan het bevoegde parket. Het parket heeft dan drie maanden (te verlengen met maximum twee maanden) om zich te verzetten tegen de uitreiking van dat attest. Tegen een gemotiveerd verzet van het parket, kan de verzoeker beroep aantekenen bij de rechtbank van eerste aanleg binnen de maand na de kennisgeving van het verzet.

Als het parket zich niet binnen de termijn verzet, moet het consulaat een attest van geen huwelijksbeletsel uitreiken.

Als er een attest van geen huwelijksbeletsel werd afgeleverd, zal er naar aanleiding van een onderzoek van een aanvraag tot gezinshereniging, geen nieuw onderzoek gebeuren, tenzij er zich nieuwe elementen voordoen.

Bron: wet van 2 juni 2013.

Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie