RvV erkent Koerd als vluchteling omwille van weigering dienstplicht

In arrest nr. 211.533 van 25 oktober 2018 erkent de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) een Koerd met Turkse nationaliteit als vluchteling omdat hij vervolging riskeert vanwege zijn weigering de dienstplicht te vervullen. De man is sinds lange tijd actief voor verschillende Koerdische partijen en verenigingen en weigert de dienstplicht uit angst te worden ingezet in militaire acties tegen Koerden.

Feiten

Al sinds 1993 weigerde de Koerdische man zijn dienstplicht te vervullen in Turkije. Hij werd in diezelfde periode sympathisant van de Koerdische partij Demokrasi Ve Baris Partisi of DBP (huidige naam: Halklarin Partisi of Hakpar) waardoor hij gezocht werd door de Turkse autoriteiten. In 1998 verliet hij daarom definitief Turkije. Ook in Nederland en Canada, waar hij internationale bescherming aanvroeg maar waar dit geweigerd werd, sloot hij zich als sympathisant aan bij een Koerdische partij . In 2010 kwam hij naar België. In 2013 vroeg hij hier internationale bescherming aan.

Het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS) hecht geen geloof aan zijn politiek profiel, onder meer omdat hij geen goede kennis heeft van het Koerdische politieke landschap en de geschiedenis van de Koerdische partijen. Zijn ongeloofwaardigheid wordt volgens het CGVS versterkt door volgende elementen:

  • hij vroeg pas enkele jaren na aankomst internationale bescherming aan in België
  • bij de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) maakte hij eerst geen melding van zijn politieke activiteiten

Het CGVS oordeelt dat hij geen vervolging riskeert omwille van dienstweigering, omdat:

  • hij sinds lange tijd weg is uit Turkije en intussen niet langer dienstplichtig is
  • hij onvoldoende aantoont dat hij omwille van zijn Koerdische origine disproportioneel gestraft zou worden voor de dienstweigering
  • hij onvoldoende aantoont dat hij gewetensbezwaren heeft op basis van zijn politieke affiniteit

Het CGVS weigert om die reden de vluchtelingenstatus en de subsidiaire bescherming.

Beoordeling door de RvV

De RvV stelt in de eerste plaats dat de Koerdische orgine en de politieke betrokkenheid van verzoeker aangetoond is en niet betwist wordt door het CGVS (4.3.3). De RvV oordeelt, in tegenstelling tot het CGVS, dat verzoeker zijn politiek profiel wel voldoende aantoont. Een gebrek aan gedetailleerde theoretische kennis over de politieke partijen is volgens de RvV niet voldoende om dit in twijfel te trekken. Zijn politieke activiteiten en de uiting van zijn pro-Koerdische standpunten heeft hij immers wel voldoende aannemelijk gemaakt.

Het CGVS weerlegt verder niet dat hij de dienstplicht geweigerd heeft. Hoewel een mogelijke straf voor dienstweigering op zichzelf niet automatisch een gegronde vrees voor vervolging betekent, zijn er situaties waarin dit wel het geval kan zijn, bijvoorbeeld:

  • wanneer de straf disproportioneel is omwille van ras, religie, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep, of politieke overtuiging
  • wanneer een persoon zodanige gewetensbezwaren heeft tegen de dienstplicht dat de bestraffing voor de dienstweigering gelijkgesteld kan worden met een vervolging omwille van die gewetensbezwaren. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer iemand deelname weigert aan een militaire actie die door de internationale gemeenschap veroordeeld wordt omdat die in strijd is met de elementaire regels van menselijk gedrag.

Volgens de RvV toont verzoeker niet aan dat de straf voor dienstweigering disproportioneel zou zijn omwille van een van de conventiegronden. Maar verzoeker weigert wel de dienstplicht omdat hij vreest ingezet te worden in een regio waar er gestreden wordt tegen Koerden. De etnische origine van de man en zijn tegenkanting tegen de oorlog die de Turkse overheid in het oosten van het land voert, maken dat zijn dienstweigering als een gewetensbezwaar kan beschouwd worden door die overheid. Uit landeninformatie blijkt dat personen die gewetensbezwaren uiten, strafrechtelijk vervolgd worden in Turkije en dat de omstandigheden in de gevangenissen niet goed zijn. Verder getuigt die landeninformatie van een slechte behandeling door de politie en het risico “burgerlijk dood” verklaard te worden.

De RvV besluit daarom dat er een gegronde vrees voor vervolging is op basis van de combinatie van de volgende feiten:

  • etnische origine
  • weigering van de dienstplicht omwille van gewetensbezwaren
  • politieke activiteiten

De Koerdische man wordt erkend als vluchteling.

Noot van Vluchtelingenwerk Vlaanderen

De RvV verwijst in de motivatie naar het UNHCR Handboek en richtlijnen aangaande de procedures en criteria voor de determinatie van de vluchtelingenstatus, paragrafen 169 en 171, die in het bijzonder handelen over dienstweigeraars.

Deze materie werd verder uitgewerkt door UNHCR in de Richtlijnen nr. 10 van 12 november 2014 over verzoeken om het vluchtelingenstatuut omwille van dienstplicht. Volgens deze richtlijnen is het voor de beoordeling van deze verzoeken belangrijk te weten of de nationale wetgeving in geval van gewetensbezwaren:

  • een uitzondering voor de dienstplicht toelaat, of
  • een alternatieve dienstplicht voorziet.

Wanneer dat niet het geval is, moet onderzocht worden wat de mogelijke gevolgen zijn voor de verzoeker. Er kan sprake zijn van vervolging wanneer de persoon tegen zijn gewetensbezwaren in verplicht wordt de dienstplicht te vervullen of wanneer hij een disproportionele of arbitraire straf riskeert. Daarbij is het van belang dat er een link is met de gronden voor vervolging die opgesomd zijn in de Vluchtelingenconventie: ras, religie, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep, of politieke overtuiging. Deze gronden moeten niet de enige basis voor het risico voor vervolging zijn maar er wel aan bijdragen.

We zien deze overwegingen ook terugkomen in deze beslissing, hoewel de RvV deze verschillende stappen niet expliciet benoemt.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen