RvV en VN-Mensenrechtencomité spreken zich uit tegen asieloverdrachten naar Bulgarije

Zowel op nationaal niveau als op niveau van de Verenigde Naties zijn er uitspraken tegen de overdracht van mensen in nood aan bescherming naar Bulgarije.

Op Belgische niveau vernietigde de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) in meerdere arresten de overdracht van Afghaanse asielzoekers naar Bulgarije in het kader van de Dublin III-verordening. Recent bronnenmateriaal toont immers aan dat er een achteruitgang is in de kwaliteit van de asielprocedure en de opvangcondities in Bulgarije.

Op niveau van de Verenigde Naties stelde het Mensenrechtencomité, dat waakt over de uitvoering van het internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (BUPO-verdrag), dat Denemarken het verbod op folteringen en wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (artikel 7) zou schenden als het een Syrisch koppel zou terugsturen naar Bulgarije.

RvV: recente informatie toont achteruitgang in de kwaliteit van de asielprocedure en opvangcondities in Bulgarije

Vier Afghaanse asielzoekers kregen in België op basis van de Dublin III-verordening een bevel om het grondgebied te verlaten. Ze hadden immers eerder in Bulgarije asiel aangevraagd. De Afghaanse asielzoekers gingen hiertegen in beroep.

DVZ bepaalde in de vier Dublin-beslissingen dat de situatie in Bulgarije niet van die aard is dat het een asielzoeker niet naar daar zou kunnen overbrengen. Ze baseerde zich hiervoor voornamelijk op een verslag van het UNHCR van april 2014. Het UNHCR had in het verleden opgeroepen geen asielzoekers meer over te brengen naar Bulgarije. In het verslag van april 2014 bleek dat UNHCR tussen 1 januari en 31 maart 2014 opmerkelijke verbeteringen vaststelde in de asielprocedure en de opvangcondities. Er was dan ook geen reden meer om te concluderen dat een algemene opschorting van overdrachten van asielzoekers naar Bulgarije nog te verantwoorden viel.

De RvV wijst in de vier arresten op belangrijke kanttekeningen in het verslag van april 2014. UNHCR stelde dat:

  • er nog steeds een individueel onderzoek nodig is voor een overdracht naar Bulgarije.
  • de vastgestelde verbeteringen in de asielprocedure en opvangcondities nog een duurzaam karakter moesten krijgen.

Het meer recente AIDA-rapport van oktober 2015 waarnaar ook de DVZ verwijst, vermeldt dat de situatie vanaf begin 2015 geleidelijk weer verslechterde.

  • Bulgarije was niet langer in staat tolken te voorzien.
  • De kwaliteit en de beschikbaarheid van de juridische bijstand was zorgwekkend.
  • Bulgarije kende in 2015 aan minder dan 6 % van de Afghaanse asielzoekers een beschermingsstatus toe. In de EU is dit 67 %.

De RvV stelt vast dat DVZ die vaststellingen niet weerlegde. De DVZ toont in zijn beslissingen ook niet aan op welke gronden de behandeling van de asielaanvragen in Bulgarije op een effectieve en kwalitatieve wijze kan verlopen gezien de tekortkomingen. Bovendien stelt de RvV dat ze een dergelijk significant verschil in de toekenning van beschermingsstatussen niet zonder meer buiten beschouwing laten.

De RvV vernietigde de Dublin-beslissingen dus omdat de DVZ zich beriep op een oud rapport, terwijl recentere informatie aantoont dat er de jongste maanden achteruitgang was in de kwaliteit van de asielprocedure en de opvangcondities.

VN-Mensenrechtencomité: Denemarken schendt mensenrechten als het een Syrisch koppel dat eerder erkend was in Bulgarije ernaar zou terugsturen

In tegenstelling tot de zaken voor de RvV gaat het in deze zaak om een Syrisch koppel met een baby, dat nadat ze al internationale bescherming hadden gekregen in Bulgarije, naar Denemarken reisde en daar opnieuw asiel aanvroeg.

Denemarken besloot het koppel en hun baby op basis van de Dublin-verordening en het criterium ‘eerste land van asiel’ terug te sturen naar Bulgarije. Het koppel richtte zich tot het Mensenrechtencomité omdat het meende dat een terugkeer het BUPO-verdrag zou schenden. Zo verlieten ze Bulgarije onder meer omdat ze na hun erkenning op straat terecht kwamen. Het Comité legde voorlopige maatregelen op om de uitwijzing te verhinderen tot het uitspraak kon doen over de situatie.

Het Mensenrechtencomité oordeelde dat Denemarken de bijzondere kwetsbaarheid van het koppel niet in aanmerking nam. Zo hebben ze een baby van één jaar oud, en heeft de man hartproblemen, waarvoor hij geen medische behandeling kreeg in Bulgarije. Het Comité stelde dat Denemarken er ook niet zomaar van mocht uitgaan dat het koppel dat bescherming heeft in Bulgarije, vandaag dezelfde vorm van bescherming zou krijgen. Bovendien besteedde Denemarken nauwelijks aandacht aan het feit dat ze waren mishandeld door de Bulgaarse autoriteiten en de man slachtoffer was geweest van racistisch geweld waarbij de autoriteiten hem de toegang tot het politiekantoor weigerden om klacht in te dienen.

Denemarken heeft bovendien geen garanties gevraagd aan Bulgarije om zich ervan te vergewissen dat de autoriteiten het gezin zouden ontvangen in omstandigheden waar zij als vluchteling recht op hebben en die in overeenstemming zijn met artikel 7 BUPO-verdrag. Het Comité meent dat Denemarken de volgende garanties moest vragen:

  • aangepaste opvangomstandigheden voor de baby en het gezin en het feit dat zij in Bulgarije kunnen blijven;
  • de afgifte van een verblijfstitel aan de baby;
  • er voor zorgen dat de man de nodige medische zorgen kan ontvangen.

Zonder garanties daarover, zou een overdracht van het gezin een schending zijn van het verbod op foltering en vernederende en onmenselijke behandeling. Denemarken moet op basis van de opinie van het Comité en het verkrijgen van de nodige garanties de zaak opnieuw evalueren, en mag ondertussen het gezin niet terugsturen naar Bulgarije.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen