RvV: artikel 9bis Vw is ‘geijkte procedure’ voor aanvraag verblijfsmachtiging

Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) mag niet louter verwijzen naar de gezinsherenigingsprocedure op basis van artikel 10 Verblijfswet (Vw) als ‘geijkte procedure’ om niet te onderzoeken of een relatie een buitengewone omstandigheid uitmaakt in de zin van artikel 9bis Vw. Artikel 9bis is ook een ‘geijkte procedure’ om een verblijfsmachtiging in België aan te vragen en het is niet uitgesloten dat een prangende gezinsomstandigheid een aanvraag in het herkomstland verhindert. Dat stelt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) in een arrest van 17 oktober 2018.

Feiten

Verzoekster beroept zich in haar 9bis-aanvraag onder meer op haar relatie met een in België erkende vluchteling. Volgens DVZ toont zij niet aan waarom deze relatie een buitengewone omstandigheid uitmaakt. DVZ is van mening dat verzoekster tijdelijk kan terugkeren naar haar land van herkomst om via de ‘geijkte procedure’ van artikel 10 Vw een aanvraag gezinshereniging in te dienen. Verder toont verzoekster volgens DVZ niet aan dat zij in de onmogelijkheid zou zijn om een attest van ongehuwde staat te verkrijgen om te kunnen huwen en dat het huwelijk geen noodzakelijke voorwaarde is voor een procedure gezinshereniging.

RvV: 9bis-aanvraag is wettelijk geijkt pad voor verblijfsmachtiging

In haar arrest stelt de RvV in de eerste plaats vast dat:

  • verzoekster een relatie heeft met een in België erkende vluchteling;
  • dat zij traditioneel gehuwd zijn, maar geen officieel huwelijk of wettelijk geregistreerd partnerschap hebben;
  • het traditioneel huwelijk niet volstaat om in aanmerking te komen voor gezinshereniging.

Op basis van deze vaststellingen, die niet betwist worden door DVZ, kan niet worden besloten dat verzoekster gebruik kan maken van de procedure gezinshereniging. Bovendien stelt de RvV vast dat verzoekster niet over de juiste documenten beschikt om een huwelijk of wettelijke samenwoning aan te gaan. Als DVZ stelt dat het niet onmogelijk is om deze documenten te bekomen, gaat zij uit van een hypothetische situatie. Wat DVZ als ‘geijkte procedure’ vooropstelt, is dus geen daadwerkelijke optie. Het is dan ook kennelijk onredelijk van DVZ om te stellen dat er slechts sprake zou zijn van een tijdelijke scheiding om in het land van herkomst een gezinsherenigingsprocedure op te starten.

De RvV volgt verzoekster in haar betoog dat, zelfs als de procedure gezinshereniging op basis van artikel 10 Vw mogelijk zou zijn, een 9bis aanvraag niet uitgesloten is. Ook dit is een van de wettelijk geijkte paden die kunnen en mogen gevolgd worden om een verblijfsmachtiging in België aan te vragen. DVZ miskent artikel 9bis door artikel 10 voor te stellen als ‘de geijkte weg’, alsof 9bis geen wettelijk voorziene weg zou zijn voor een verblijfsaanvraag. Het is niet uitgesloten dat een gezinslid met een grond voor een aanvraag gezinshereniging, zich tevens beroept op het gezinsleven in België in het kader van een aanvraag op basis van artikel 9bis. De wetgever heeft in artikel 9bis, § 2 bovendien niet uitgesloten dat elementen, die kunnen worden ingeroepen in een gezinsherenigingsprocedure, ook ingeroepen kunnen worden als buitengewone omstandigheden.

De Raad besluit dat:

  • de motivering van DVZ met betrekking tot de bestaande mogelijkheid om een gezinsherenigingsprocedure op basis van artikel 10 Vw te volgen onjuist en minstens kennelijk onredelijk is;
  • DVZ kennelijk onredelijk en in strijd met artikel 9bis Vw gehandeld heeft door louter te verwijzen naar de vermeende mogelijkheid om een gezinsherenigingsprocedure op te starten en op basis hiervan niet te onderzoeken of de relatie van verzoekster een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 9bis Vw uitmaakt.