Hof van Justitie: bepalingen rond intrekking en weigering van internationale beschermingsstatus zijn niet in strijd met artikel 18 EU-Handvest van de grondrechten en met VN-Vluchtelingenverdrag

In arrest nr. C-391/16, C-77/17 en C-78/17 van 14 mei 2019 verduidelijkt het Europees Hof van Justitie (HvJ), in antwoord op prejudiciële vragen in drie gevoegde zaken, dat de intrekkings- en weigeringsgronden om redenen van gevaar voor de samenleving (wegens definitieve veroordeling voor een bijzonder ernstig misdrijf) of veiligheid van de staat (artikel 14, leden 4 en 5, van de Kwalificatierichtlijn 2011/95) in lijn zijn met artikel 18 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat uitdrukkelijk verwijst naar het VN-Vluchtelingenverdrag.

In zijn arrest maakt het HvJ een onderscheid tussen de hoedanigheid van vluchteling en de vluchtelingenstatus, waaraan verschillende rechten zijn verbonden. Het HvJ preciseert dat ook bij een intrekking of weigering van de vluchtelingenstatus om redenen van gevaar voor de samenleving of veiligheid van de staat de hoedanigheid van vluchteling wordt behouden, waaraan ook nog bepaalde rechten zijn verbonden.

Prejudiciële vragen van Tsjechië en België

In een eerste zaak stelde een Tsjechische rechter prejudiciële vragen aan het HvJ, over de intrekking van de vluchtelingenstatus van een Tsjetsjeens vluchteling omdat hij definitief was veroordeeld voor bijzonder ernstige strafbare feiten en een gevaar vormde voor de veiligheid van de Staat en zijn inwoners.

Ook de Belgische Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) stelde in twee zaken vragen aan het HvJ. In één zaak ging het over de weigering van een internationale beschermingsstatus aan een Ivoriaanse onderdaan omdat hij een gevaar vormde voor de samenleving nadat hij meermaals bijzonder ernstige, strafbare feiten had gepleegd. In een tweede zaak trok het CGVS de vluchtelingenstatus in van een Congolese vluchteling. Het CGVS was van oordeel dat hij, gezien de bijzonder ernstige aard van de door het Hof van Assisen vastgestelde strafbare feiten en zijn criminele antecedenten, een gevaar voor de samenleving vormde.

De verwijzende rechters vragen onder meer of deze weigerings- en intrekkingsgronden uit de Kwalificatierichtlijn, artikel 14 (4) en (5):

  • een nieuwe uitsluitingsclausule creëren ten aanzien van het VN-Vluchtelingenverdrag?
  • in overeenstemming zijn met artikel 18 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie dat uitdrukkelijk verwijst naar het VN-Vluchtelingenverdrag?

De weigerings- en intrekkingsgronden uit de Kwalificatierichtlijn worden namelijk niet opgenomen in de uitsluitingsclausule (artikel 1F) van het VN-Vluchtelingenverdrag, dat exhaustief en restrictief geïnterpreteerd moet worden.

Onderscheid tussen vluchtelingenstatus en hoedanigheid van vluchteling

Het HvJ herinnert er vooreerst aan dat het gemeenschappelijke Europese asielstelsel gebaseerd is op de volledige en niet-restrictieve toepassing van het VN-Vluchtelingenverdrag. Het HvJ erkent dat het VN-vluchtelingenverdrag de hoeksteen vormt van het internationale rechtsstelsel voor de bescherming van vluchtelingen.

Het HvJ maakt vervolgens een onderscheid tussen de vluchtelingenstatus en de hoedanigheid van vluchteling:

  • Onder ‘vluchteling’ verstaat de Kwalificatierichtlijn de vluchtelingendefinitie van het VN-Vluchtelingenverdrag. Wie voldoet aan de materiële voorwaarden van het VN-Vluchtelingenverdrag, is alleen al om die reden een vluchteling in de zin van de Kwalificatierichtlijn en het VN-Vluchtelingenverdrag.
  • De ‘vluchtelingenstatus’ wordt dan weer gedefinieerd als “de erkenning door een lidstaat van een onderdaan van een derde land of een staatloze als vluchteling”. Zoals ook blijkt uit overweging 21 van de Kwalificatierichtlijn, heeft deze erkenning declaratoire kracht en is zij niet constitutief voor de hoedanigheid van vluchteling. Door de formele erkenning van deze hoedanigheid geniet de betrokken vluchteling internationale bescherming en beschikt hij over alle rechten en voordelen die de Kwalificatierichtlijn voorziet.

De intrekkings- en weigeringsgronden zijn niet strijdig met Handvest grondrechten en VN-Vluchtelingenverdrag

Het HvJ stelt dat de intrekkings- en weigeringsgronden om redenen van gevaar voor de samenleving of veiligheid van de staat in wezen overeenkomen met de gevallen waarin de lidstaten krachtens artikel 21, lid 2, van de Kwalificatierichtlijn en artikel 33, lid 2, van het VN-Vluchtelingenverdrag een vluchteling kunnen terugsturen.

De bescherming tegen het verbod op refoulement zoals opgenomen in artikel 33, lid 2, van het VN-Vluchtelingenverdraggeldt niet langer voor de vluchteling ten aanzien van wie er ernstige redenen bestaan hem te beschouwen als een gevaar voor de veiligheid van het land of die, veroordeeld wegens een bijzonder ernstig misdrijf, een gevaar oplevert voor de gemeenschap van dat land.

Onder het EU-recht moet wel nog steeds het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden gerespecteerd. Op grond van artikel 4 en artikel 19, lid 2 van het Handvest, is het volstrekt verboden om:

  • personen te onderwerpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, ongeacht het gedrag van de betrokkene
  • om personen te verwijderen naar een staat waar er een ernstig risico bestaat dat zij aan dergelijke behandelingen worden onderworpen.

Bijgevolg kunnen de lidstaten een vreemdeling niet verwijderen, uitzetten of uitleveren wanneer er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat hij in het land van bestemming een reëel risico zal lopen op dergelijke behandelingen. In die zin biedt het Unierecht dus een ruimere internationale bescherming dan het VN-vluchtelingenverdrag. (Noot van Vluchtelingenwerk Vlaanderen: Ook tal van andere mensenrechtenverdragen zoals het EVRM, en BUPO-verdrag, omvatten deze bescherming. Volgens het internationaal recht mag een persoon nooit teruggestuurd worden naar een land waar hij het risico loopt op foltering of onmenselijke of vernederende behandeling).

Het HvJ stelt vervolgens dat de intrekking of weigering van de vluchtelingenstatus aan een asielzoeker die voldoet aan de materiële voorwaarden om erkend te worden, niet betekent dat hij ook de hoedanigheid van vluchteling verliest. Het feit dat zijn status wordt ingetrokken om redenen van nationale veiligheid of gevaar voor de samenleving betekent dus niet dat hij niet meer beantwoordt aan de voorwaarden waarvan de hoedanigheid van vluchteling afhangt.

Wanneer een lidstaat beslist de vluchtelingenstatus in te trekken of deze status niet te verlenen, dan wordt de betrokken vluchteling die status ontzegd, zodat zij niet of niet langer alle rechten en voordelen genieten waarin de Kwalificatierichtlijn voorziet. Die rechten zijn immers verbonden aan zijn status. Maar artikel 14, lid 6, van de Kwalificatierichtlijn bepaalt uitdrukkelijk dat deze personen wel het genot behouden van een aantal rechten die zijn vastgelegd in het VN-Vluchtelingenverdrag. Ze behouden dus de hoedanigheid van vluchteling waardoor ze ook de bescherming blijven genieten van artikel 18 van het Handvest dat letterlijk verwijst naar het VN-Vluchtelingenverdrag.

Welke rechten geniet je nog als je vluchtelingenstatus werd ingetrokken of geweigerd?

Artikel 14, lid 6 van de Kwalificatierichtlijn bepaalt dat personen van wie de status werd geweigerd of ingetrokken nog steeds een aantal rechten genieten die zijn vastgelegd in het VN-vluchtelingenverdrag. Het gaat hier onder meer om het recht op onderwijs, het principe van non-discriminatie en het verbod op refoulement.

Een vluchteling wiens status wordt geweigerd of ingetrokken kan dan ook worden beschouwd als iemand die niet of niet langer rechtmatig verblijft op het grondgebied van de betrokken lidstaat. De lidstaten moeten aan die vluchtelingen enkel de uitdrukkelijk in artikel 14, lid 6 van de Kwalificatierichtlijn vermelde rechten toekennen, alsook de rechten in het VN-Vluchtelingenverdrag die worden gegarandeerd aan elke vluchteling die zich op het grondgebied van een verdragsluitende staat bevindt en zonder dat daarvoor een rechtmatig verblijf is vereist.

Bovendien blijven de lidstaten verplicht om de relevante bepalingen van het Handvest na te leven. Het gaat onder meer om:

  • de eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven (artikel 7)
  • de vrijheid van beroep en het recht te werken (artikel 15)
  • de rechten rond sociale zekerheid, sociale bijstand en gezondheidszorg (artikel 34 en 35)

Gevolgen voor de praktijk?

De concrete gevolgen van het arrest zijn nog onduidelijk. Het einde van de vluchtelingenstatus betekent niet automatisch het einde van het verblijf. Na het intrekken van de beschermingsstatus zal de DVZ een beslissing moeten nemen over het verblijf, waarbij ze rekening moet houden met een aantal elementen. Zo moet de overheid bij een verwijderingsbeslissing van een vreemdeling – ongeacht of hij een vluchteling of verzoeker om internationale bescherming is – steeds rekening houden met artikel 3 EVRM (verbod op foltering of vernederende en onmenselijke behandeling). Dit is een absoluut recht waar niet van kan worden afgeweken. Dit betekent dat ook personen die veroordeeld werden voor terrorisme of zware misdrijven, niet mogen teruggestuurd worden naar hun land van herkomst, indien ze daar een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Het is dus mogelijk dat een persoon enerzijds geen beschermingsstatus (meer) geniet, maar anderzijds België hem niet kan en mag terugsturen naar zijn land van herkomst omdat België dan het EVRM zou schenden.

Het federale regeerakkoord van 2014 beoogde een oplossing ‘voor de zeer beperkte groep mensen die buiten hun wil om en ook niet vrijwillig kunnen terugkeren naar hun land van herkomst’. Tot op heden is er echter geen wettelijke regeling getroffen voor deze 'onverwijderbaren' waardoor sommige vreemdelingen in een ‘legal limbo’ verzeilen. Dit roept vragen op ten aanzien van het respect voor het recht op menselijke waardigheid. Het Hof van Justitie geeft in dit arrest aan dat een aantal rechten hoe dan ook gewaarborgd moeten blijven. Wat de invulling van die rechten moet zijn, lijkt voorlopig nog onduidelijk. De vraag werpt zich op hoe die rechten gerealiseerd kunnen worden zonder een verblijfsstatus.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen