Hoe ‘gezinscel’ bewijzen bij gezinshereniging met Belgisch kind als er geen samenwoonst is?

Laatst bijgewerkt op 28 april 2022

Een derdelands ouder die gezinshereniging vraagt met zijn Belgisch minderjarig kind moet met zijn kind een gezinscel vormen. Dit betekent niet dat de ouder moet samenwonen met zijn kind. Wel moet er sprake zijn van een minimum aan relatie tussen beiden. Dit kan bewezen worden door affectieve en/of financiële banden tussen ouder en kind. Deze (affectieve en financiële) banden moeten echter niet noodzakelijk cumulatief aanwezig zijn. Ook mag Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) geen kennelijk onredelijke invulling geven aan het begrip ‘affectieve banden’ door te eisen dat de ouder zeer actief betrokken moet zijn bij het leven van zijn kind. Samengevat mag DVZ geen strengere voorwaarden stellen over het gezinsleven dan dat het beschermenswaardig is onder artikel 8 EVRM. Dat zegt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) in een arrest van 29 augustus 2018 (nr. 208.378): hieronder bespreken we dit arrest. Deze rechtspraak werd later bevestigd door een arrest van 18 juni 2021 (nr. 256.807).

Feiten

Een Turkse man vroeg gezinshereniging met zijn twee minderjarige Belgische kinderen. De man was gescheiden van de moeder en woonde niet samen met zijn kinderen. Als bewijs van zijn affectieve en financiële banden legde hij foto’s neer, schoolfacturen, enkele overschrijvingen en een verklaring van de kinderen zelf (13 en 15 jaar). Volgens DVZ had de man zijn financiële banden onvoldoende aangetoond: DVZ achtte maar één betaling bewezen en bovendien had de man niet bewezen dat hij onderhoudsgeld betaalde. Ook de affectieve banden waren volgens DVZ niet voldoende bewezen: de man was niet zeer actief betrokken bij het leven van zijn kinderen. De verklaring van de kinderen werd niet aanvaard omdat ze mogelijk een gesolliciteerd karakter hadden en DVZ de verklaringen (op eer) niet kan toetsen. Ook de foto’s werden niet aanvaard als bewijs van een affectieve band omdat dit maar momentopnames zijn. Tot slot verweet DVZ de man zijn onverantwoorde rijgedrag, waarvoor hij veroordeeld was door de politierechtbank. Dit zou van weinig verantwoordelijkheid getuigen ten aanzien van zijn kinderen.

Analyse RvV

Artikel 40ter §2, eerste lid, 2° van de Verblijfswet (Vw) geeft een recht op gezinshereniging aan de ouders van een minderjarig Belgisch kind op voorwaarde dat:

  • zij hun identiteit bewijzen met een geldig identiteitsdocument en
  • ze het Belgisch kind vergezellen of zich bij hem voegen

De RvV stelt vast dat artikel 40ter Vw niet voorziet in vaste criteria met betrekking tot de voorwaarde van het ‘vergezellen van’ of het ‘zich voegen bij’. DVZ beschikt dus over een zekere appreciatiemarge. In geen geval mag DVZ echter strengere voorwaarden stellen dan dat het gezinsleven valt onder het door artikel 8 EVRM beschermde gezinsleven tussen ouders en hun minderjarige kinderen. Vervolgens brengt de RvV de belangrijkste principes in herinnering die terzake afgeleid kunnen worden uit de vaste rechtspraak van het EHRM. De gezinsband tussen een ouder en zijn minderjarig kind wordt in principe (altijd) verondersteld te bestaan. Vanaf de geboorte ontstaat een natuurlijke (gezins)band tussen het kind en de ouder.

  • Het is niet noodzakelijk dat het kind binnen een huwelijk of een andere samenlevingsvorm geboren wordt.
  • Samenwoning tussen ouder en kind is niet noodzakelijk. Wel moet de relatie tussen ouder en kind voldoende standvastig zijn om de facto gezinsbanden te creëren.
  • Alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden zou men kunnen aannemen dat er geen sprake meer is van een gezinsleven tussen ouder en kind. De scheiding van de ouders kan niet als een dergelijke omstandigheid beschouwd worden, noch het feit dat de contacten tussen het kind en de ouder (met wie het niet langer samenwoont) slechts af en toe zouden plaats vinden.

DVZ voegt volgens de RvV geen voorwaarde toe aan artikel 40ter Verblijfswet door bij gebrek aan samenwoonst te eisen dat er affectieve en/of financiële banden aangetoond worden. Wel is het kennelijk onredelijk om voor het bestaan van de affectieve banden te eisen dat de ouder zeer actief betrokken moet zijn bij het leven van zijn kinderen. Dat is immers in tegenspraak met de rechtspraak van het EHRM. Het is de wil van de wetgever om met de voorwaarden van artikel 40ter §2, eerste lid, 2° Vw de door artikel 8 EVRM geboden bescherming van de band tussen ouder en kind te verzekeren. Daarom besluit de RvV dat DVZ geen correcte beoordeling gemaakt heeft van de feiten. Tot slot bevestigt de RvV dat ouders niet verplicht zijn om ook een financiële band met hun kind te bewijzen. Het bewijs van een affectieve band volstaat dus.

In het recenter arrest nr. 256.807 van 18 juni 2021 stelt de Raad dat dit gezinsleven wordt verondersteld en slechts in zeer uitzonderlijke gevallen als verbroken kan worden beschouwd.