Een jaar vrijgesteld van voorwaarden gezinshereniging na gegronde 9ter

Wie op basis van medische regularisatie 9ter een beperkt of onbeperkt verblijf kreeg, is het eerste jaar na de gegrondheidsbeslissing vrijgesteld van de voorwaarden gezinshereniging. De betrokkenen hoeven geen bewijs van voldoende bestaansmiddelen, huisvesting en ziekteverzekering voor te leggen. Dat is wel nodig als het gaat om gezinsvorming. Dat blijkt uit de omzendbrief van 13 december 2013.

Aanvankelijk vond de DVZ dat de vrijstelling alleen gold voor de subsidiair beschermden met een onbeperkt verblijfsrecht. Vaststaande rechtspraak van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) sprak dat tegen.
In arrest nr. 121/2013 oordeelt het Grondwettelijk Hof (GwH) dat vrijgesteld zijn van deze voorwaarden:

  • subsidiair beschermden en medisch geregulariseerden,
  • met een beperkt of een onbeperkt verblijfsrecht,
  • die een aanvraag gezinshereniging indienen binnen het jaar na de toekenning van de status van subsidiaire bescherming of de medische regularisatie,
  • waarbij het niet gaat om gezinsvorming.

De omzendbrief van 13 december 2013 beaamt nu de tijdelijke vrijstelling van deze groepen.

Wat met dossiers van familie van subsidiair beschermden of medisch geregulariseerden met beperkt verblijfsrecht die vóór het arrest van het GwH (dus vóór 26 september 2013) onterecht geweigerd zijn door de DVZ? Omdat ze niet voldeden aan de voorwaarde van bestaansmiddelen, huisvesting of ziekteverzekering – terwijl die voorwaarden eigenlijk niet op hen van toepassing waren?
De aanvragers die om de bovengenoemde reden definitief geweigerd zijn (dus zonder een lopende beroepsprocedure) kunnen een nieuwe aanvraag indienen, ook al is de termijn van één jaar intussen verstreken. Dat verneemt het Kruispunt van het kabinet van Staatssecretaris Maggie De Block en de DVZ:

  • In de nieuwe aanvraag moet men verwijzen naar de eerste aanvraag, ingediend binnen het jaar na de toekenning van de status van subsidiaire bescherming of medische regularisatie.
  • De DVZ zal die tweede aanvraag behandelen volgens de situatie waarin de aanvrager zich bevond op het ogenblik van zijn eerste aanvraag.
  • Belangrijke voorwaarde is dat de aanvrager destijds een formele aanvraag gezinshereniging ingediend heeft (die geweigerd is). Wie nooit een aanvraag indiende, valt niet onder deze regeling. Zelfs als dat was omdat de DVZ de aanvraag toch zou weigeren volgens zijn toenmalige praktijk.
  • Wie kan aantonen dat de diplomatieke post of gemeente een dossier voor hem opstartte om een aanvraag gezinshereniging in te dienen, zou ook onder bovenvermelde regeling kunnen vallen. Dat geldt dus voor wie geen bijlage 15quinquies of bijlage 41bis (bewijs van je formele aanvraag in het buitenland resp. België) kreeg omdat hij nog niet alle vereiste documenten overmaakte (maar wel al een deel ervan).

Wat als het onmogelijk of heel moeilijk is om een nieuwe aanvraag in te dienen, bijvoorbeeld door een oorlogssituatie in het herkomstland of voor een minderjarig kind in een vluchtelingenkamp?

  • De aanvrager zou in dat geval een herziening van de eerste beslissing kunnen vragen. Een dergelijk ‘willig beroep’ kan per mail of met een gewone brief aan de DVZ gebeuren. De betrokkene moet dan wel bewijzen dat het onmogelijk of heel moeilijk is om een nieuwe aanvraag in te dienen. Dat zal afhangen van de algemene moeilijke situatie in zijn land van herkomst – maar dat volstaat niet. De aanvrager moet proberen te bewijzen dat het voor hem persoonlijk onmogelijk of heel moeilijk is om een nieuwe aanvraag in te dienen.
    Dat zou hij bijvoorbeeld kunnen doen door een verklaring van een NGO of een andere organisatie toe te voegen die het dossier opvolgt en die kan bevestigen dat het voor de aanvrager onmogelijk of heel moeilijk is om een nieuwe aanvraag in te dienen.