Bodemrechter moet over verblijfsrecht van erkende staatlozen beslissen

Het Hof van Cassatie vernietigt op 27 mei 2016 het arrest van het hof van beroep van Luik van 5 januari 2012 waarin de rechter stelt dat hij niet bevoegd is om de Belgische staat te dwingen een verblijfsrecht toe te kennen aan een erkende staatloze.

Het Hof van Cassatie baseert zich daarvoor op arrest nr. 1/2012 van het Grondwettelijk Hof waarin dat Hof stelt dat het ontbreken van een verblijfsprocedure voor erkende staatlozen een ongrondwettelijke lacune in de wet is.

Hoe krijgt een erkende staatloze een verblijfsrecht in België?
Iemand die erkend wordt als staatloze in België krijgt, in tegenstelling tot een erkend vluchteling, niet automatisch een verblijfsrecht in België. Een erkende staatloze wordt voor zijn verblijfsrecht onderworpen aan de algemene regeling van de Verblijfswet van 15 december 1980. In de praktijk moet er, als er geen andere verblijfsprocedure zoals bijvoorbeeld een asielaanvraag opgestart kan worden, een humanitaire regularisatieaanvraag op basis van artikel 9bis van de Verblijfswet (Vw) ingediend worden. Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) beslist over deze aanvraag. Deze procedure neemt vaak heel wat tijd in beslag en de uitkomst is onzeker.

Feiten en beslissing van het hof van beroep van Luik
De betrokkene werd in België erkend als staatloze, maar had geen verblijfsrecht. Via de rechtbank van eerste aanleg en het hof van beroep in Luik wilde hij de Belgische staat en de gemeente waar hij verbleef laten verplichten tot afgifte van een verblijfskaart.

Maar het Luikse hof van beroep meende dat de gewone rechtbanken niet bevoegd zijn. Aangezien het recht op verblijf geen subjectief recht is, komt het, volgens het hof, niet aan de gewone rechtbanken toe om hierover te oordelen.

Lacune in de verblijfswet
Het verschil in behandeling tussen erkende vluchtelingen, voor wie het verblijfsrecht wel geregeld is (artikel 49 Vw), en erkende staatlozen voor wie geen verblijfsprocedure voorzien is, is niet redelijk verantwoord. Dat besliste het Grondwettelijk Hof in zijn arrest nr. 1/2012 van 11 januari 2012. Erkende vluchtelingen en erkende staatlozen bevinden zich immers in een gelijkaardige situatie, volgens het Hof. Het verschil in behandeling is dus in strijd met het gelijkheidsbeginsel van artikel 10 en 11 van de Grondwet.

Beslissing van het Hof van Cassatie
Het Hof van Cassatie oordeelt dat de beslissing van het Hof van Beroep van Luik in strijd is met arrest nr. 1/2012 van 11 januari 2012 van het Grondwettelijk Hof. Het ontbreken in de verblijfswet van een verblijfsprocedure voor erkende staatlozen is een lacune die in strijd is met de Grondwet. Zolang de wetgever deze lacune in de wet niet opvult, is het aan de bodemrechter om een einde te stellen aan deze ongrondwettelijke lacune. Dat kan hij doen door de staat te verplichten om een verblijfskaart aan een erkend staatloze af te leveren. Tenminste als onderzocht werd of de staatloze zijn nationaliteit niet vrijwillig verloor en of hij geen verblijfsrecht kan bekomen in een land waarmee hij een band heeft.

Het hof van beroep van Luik heeft dat niet gedaan omdat het meent dat het niet bevoegd is. Het hof onderzoekt daarbij niet of de staatloze zijn nationaliteit vrijwillig verloren is en of hij een verblijfsrecht kan bekomen in een land waarmee hij een band heeft. Hierdoor biedt de rechter geen oplossing voor de vastgestelde lacune en schendt het hof van beroep van Luik het gelijkheidsbeginsel van artikel 10 en 11 van de Grondwet, aldus het Hof van Cassatie.

Het Hof van Cassatie vernietigt de beslissing en stuurt ze terug naar het hof van Beroep van Luik zodat er een nieuwe beslissing genomen kan worden.

Gevolgen in de praktijk?
Nu ook het Hof van Cassatie bevestigt dat de bodemrechter een oplossing moet bieden voor het ontbreken van een verblijfsprocedure voor erkende staatlozen, wat een ongrondwettelijke lacune is, zullen rechters sneller geneigd zijn om de verblijfsrechten van erkende staatlozen te onderzoeken.