Hoorrecht

Het hoorrecht is een algemeen rechtsbeginsel dat gedeeltelijk verankerd is in de Verblijfswet.

Het hoorrecht is voorzien telkens als de minister of DVZ overweegt een verblijfsrecht van meer dan drie maanden te beëindigen of in te trekken.

Er is dus géén wettelijk hoorrecht voorzien:

  • voor weigeringsbeslissingen (bv. van een verblijfsaanvraag, een vraag voor verlenging van verblijf of een aanvraag voor een statuutswijziging)
  • bij beslissingen over kort verblijfsrecht (van maximum drie maanden)
  • Bij de afgifte van een bevel om het grondgebied te verlaten aan een persoon in onwettig verblijf
  • bij andere beslissingen, zoals inreisverbod of preventieve of vrijheidsbeperkende maatregelen

In de volgende gevallen wordt geen hoorrecht voorzien, ook al overweegt de minister of DVZ een verblijfsrecht van meer dan drie maanden te beëindigen of in te trekken:

  • Als redenen van staatsveiligheid zich daartegen verzetten
  • Als bijzondere omstandigheden, eigen aan het geval, dit in de weg staan of verhinderen, omwille van hun aard of ernst
  • Als de betrokkene ‘onbereikbaar’ is

Als de minister of DVZ overweegt een verblijfsrecht van meer dan drie maanden te beëindigen of in te trekken (en er geen uitzondering op het hoorrecht is), brengt de DVZ de betrokken vreemdeling of Unieburger hiervan schriftelijk op de hoogte.

De vreemdeling of Unieburger krijgt in principe 15 dagen tijd vanaf de ontvangst  van de brief van de minister of DVZ om relevante elementen schriftelijk over te maken die het nemen van de beslissing kunnen verhinderen of beïnvloeden. DVZ of de minister kan de termijn, rekening houdend met de omstandigheden eigen aan het geval, inkorten of verlengen, indien dat nuttig of noodzakelijk blijkt te zijn voor het nemen van een beslissing.

Deze wettelijke regeling van het “hoorrecht” houdt dus slechts een schriftelijke communicatie in, en is geen recht om mondeling gehoord te worden.

Hoorrecht te beperkt

Volgens rechtspraak van het Hof van Justitie is het hoorrecht verplicht “in elke procedure die kan leiden tot een administratieve of rechterlijke beslissing die de belangen van een persoon nadelig kan beïnvloeden. Volgens de Raad van State moet het gaan om "een maatregel die de belangen van de betrokkene ernstig aantast of benadeelt. Een dergelijke maatregel veronderstelt dat diegene op wie het betrekking heeft, voorafgaandelijk gehoord wordt". Het kan dus evenzeer gaan om een nadelige beslissing over kort verblijf of andere nadelige beslissingen, zoals een inreisverbod of preventieve of vrijheidsbeperkende maatregelen. Zowel het Hof van Justitie als de Raad van State hebben al aanvaard dat de hoorplicht ook gerespecteerd moet worden bij een weigering van een gevraagd voordeel (zie o.m. HvJ C 277/11; HvJ C 287/02; HvJ C 349/07 en RvS 9/6/15, nr. 231.480). In het arrest Boudjlida heeft het Hof van Justitie ook uitdrukkelijk gesteld dat een onwettig verblijvende derdelander het recht heeft om gehoord te worden vooraleer een EU-lidstaat een terugkeerbesluit aflevert (HvJ 11/12/14, Boudjlida, C-249/13).

De hoorplicht is verplicht voor de administratieve overheden van een lidstaat telkens wanneer zij besluiten nemen die binnen de werkingssfeer van het Unierecht vallen, zelfs wanneer de toepasselijke reglementering niet uitdrukkelijk in een dergelijke formaliteit voorziet (HvJ Sopropé, C-349/07). Ook de Raad van State en het Grondwettelijk Hof erkennen het hoorrecht als een algemeen rechtsbeginsel dat gerespecteerd moet worden, zelfs wanneer dit niet uitdrukkelijk voorzien is bij wet (RvS 15/9/04, nr. 134.963; GwH 30/3/99, nr. 40/99). Bijgevolg moet het beginsel van het hoorrecht evenzeer gerespecteerd worden bij beslissingen over kort verblijf, bij weigeringen van verblijf, bij de afgifte van een BGV aan een persoon in onwettig verblijf en bij andere beslissingen die de belangen van de vreemdeling nadelig aantasten. Ook wanneer dit niet voorzien is in de Verblijfswet.
Hoorrecht en evenredigheidstoets

De Burgerschapsrichtlijn legt een evenredigheidstoets op bij elke beslissing die het vrij verkeer van Unieburgers en hun familie beperkt, dus ook bij een weigeringsbeslissing (zie art. 15 juncto 31 en 28 richtlijn 2004/38/EG). Ook de Gezinsherenigingsrichtlijn legt een evenredigheidstoets op bij elke beslissing die het recht op gezinshereniging beperkt, óók bij de weigering van een aanvraag gezinshereniging (zie art. 17 richtlijn 2003/86/EG). Het valt moeilijk in te zien hoe overheden de evenredigheidstoets kunnen toepassen zonder de betrokken Unieburger, zijn familielid of het familielid van een derdelander eerst te horen.

Uitzondering op hoorrecht

De Verblijfswet voorziet geen hoorrecht indien bijzondere omstandigheden, eigen aan het geval, dit in de weg staan of verhinderen, omwille van hun aard of ernst. Uit rechtspraak volgt dat uitzonderingen op het hoorrecht restrictief geïnterpreteerd moeten worden en enkel toegelaten zijn ter bescherming van een hoger algemeen belang (RvS nr. 78.360, 26 januari 1999; RvS, nr. 78.887 van 23 februari 1999). De uitzondering in de Verblijfswet lijkt te ruim geformuleerd en kan de hoorplicht uithollen.

Concrete toepassing van het hoorrecht?

Uit rechtspraak volgt dat de overheid verplicht is vóór het nemen van de beslissing aan de betrokkene mee te delen op welke elementen de administratie haar besluit wil baseren (HvJ 11-12-2014, Boudjlida, C-249/13; HvJ 18-/12-/2008, Sopropé, C-349/07; HvJ C-32/95, Commissie/Lisrestal; en Mediocurso/Commissie; RvS  nr. 146.472, 23 juni 2005; RvS 126.220, 9 december 2003). Om op een nuttige wijze het hoorrecht te kunnen uitoefenen zou DVZ dus vóór elke eventueel nadelige beslissing (inzake verblijf, vasthouding enz..) zijn ontwerp-beslissing met motivatie moeten overmaken aan de vreemdeling, zodat die eventuele relevante informatie kan overmaken. De Verblijfswet specifieert echter niet hoe de hoorplicht concreet toegepast zal worden.