Hof van Justitie - C-557/17 - 14-03-2019

Samenvatting

De zaak Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie t. Y. Z., Z. Z., en Y. Y betrof de intrekking van de verblijfsvergunning van een Chinese onderdaan verkregen op grond van zijn gestelde werkzaamheden en intrekking van de hierop gebaseerde verblijfsvergunningen van de echtgenote en zoon van de Chinese onderdaan. Aangezien de vergunningen gebaseerd waren op een fictief dienstverband en bijgevolg op frauduleuze wijze waren verkregen, besliste de Nederlandse Staatssecretaris om alle verblijfsvergunningen met terugwerkende kracht in te trekken en te bevelen dat het gezin het Nederlandse grondgebied diende te verlaten. De gezinsleden van de Chinese onderdaan waren echter niet op de hoogte van de fraude gepleegd door de Chinese onderdaan. Daarom vraagt de verwijzende rechter het Hof of een verblijfsvergunning toegekend aan de gezinsleden in het kader van gezinshereniging enerzijds, en in het kader van de status van langdurig ingezetene anderzijds mag worden ingetrokken op grond van de verkrijging van de verblijfsvergunningen op frauduleuze wijze wanneer zij niet op de hoogte waren van de fraude. Het Hof beantwoord deze vraag respectievelijk aan de hand van een uitlegging van art. 16, lid 2, onder a), Richtlijn 2003/86 en art. 9, lid 1, onder a), Richtlijn 2003/109.
 
Wat de uitlegging van art. 16, lid 2, onder a), Richtlijn 2003/86 betreft, beslist het Hof dat verblijfsvergunningen van de gezinsleden van de gezinshereniger mogen worden ingetrokken wanneer vervalste documenten werden neergelegd met het oog op het verkrijgen van de verblijfsvergunningen, ook al waren de gezinsleden niet op de hoogte van het frauduleus karakter van de documenten. De bewoording van art. 16, lid 2, onder a), Richtlijn 2003/86 verduidelijkt immers dat het loutere gebruik van valse informatie of valse documenten voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning volstaat om de verblijfstitel van de gezinsleden in te trekken. Aangezien het verblijfsrecht van de echtgenote en de zoon zijn afgeleid van het verblijfsrecht van de gezinshereniger, heeft de fraude automatisch ook gevolgen voor hun verblijfsrecht. Hun verblijfsrecht is immers slechts een afgeleid recht op basis van Richtlijn 2003/86, dat tezamen met het verblijfsrecht van de gezinshereniger vervalt, wanneer die titel door fraude is verkregen. Het Hof voegt echter wel toe dat de bevoegde instanties eerst en vooral een geïndividualiseerd onderzoek moeten uitvoeren naar de situatie van de gezinsleden, rekening houdend met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de betrokken persoon, de duur van het verblijf in de lidstaat, het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met het land van afkomst, en de grondrechten, zoals het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven overeenkomstig art. 7 EU-Handvest. Bijgevolg kan de intrekking van de verblijfsvergunningen van de gezinsleden niet automatisch gebeuren, maar moet die gebaseerd zijn op een evenwichtige en redelijke beoordeling van de omstandigheden van het geval.
 
Wat de uitlegging van art. 9, lid 1, onder a), Richtlijn 2003/109 betreft, oordeelt het Hof dat ook verblijfsvergunningen van derdelanders aan wie de status van langdurig ingezetene is toegekend mogen worden ingetrokken wanneer vervalste documenten werden neergelegd met het oog op het verkrijgen van deze status, ook al waren de gezinsleden niet op de hoogte van het frauduleus karakter van de documenten. Overeenkomstig het algemeen beginsel van het verbod op fraude en misbruik van recht, kunnen zij dit gebrek niet repareren door zich te beroepen op de rechten die door de fraude van het EU-recht zijn afgeleid. Deze personen kunnen zich dus niet beroepen op de rechten verbonden aan de status van langdurig ingezetene voortvloeiend uit Richtlijn 2003/109 wanneer deze rechten door middel van fraude verworven zijn. Anders redeneren zou immers een efficiënte fraudebestrijding in de weg staan. Art. 9, lid 1, onder a), Richtlijn 2003/109 zal bijgevolg toepassing vinden wanneer het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene gebaseerd is op de fraude.
 
Het Hof komt dus tot de conclusie dat zowel art. 16, lid 2, onder a), Richtlijn 2003/86 en art. 9, lid 1, onder a), Richtlijn 2003/109 ertoe strekken dat de verblijfsvergunning van de gezinsleden van een derdelander wordt ingetrokken wanneer de verblijfsvergunning op frauduleuze wijze is bekomen, ook al zijn de gezinsleden niet op de hoogte van de fraude.