Hof van Justitie - C‑452/16 - 10-11-2016

Samenvatting

Deze zaak betreft een Pools staatsburger jegens wie door de Zweedse politie een Europees aanhoudingsbevel werd uitgevaardigd. De Nederlandse verwijzende rechter vraagt zich af of het door de Zweedse politiedienst uitgevaardigde aanhoudingsbevel werd uitgevaardigd door een “rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6, lid 1, van het kaderbesluit[1], en of dat Europees aanhoudingsbevel dus een “rechterlijke beslissing” is zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, daarvan.
 
Volgens het Hof kan de betekenis van het begrip “rechterlijke autoriteit” als bedoeld in artikel 6, lid 1, van het kaderbesluit niet worden overgelaten aan de beoordeling van de lidstaten. Het betreft volgens het Hof een autonoom begrip dat in de gehele Unie uniform moet worden uitgelegd, waarbij rekening dient te worden gehouden met de bewoordingen van die bepaling, haar context en het doel van het kaderbesluit.
 
Wat de bewoordingen betreft, omvat de uitdrukking “rechterlijke autoriteit” volgens het Hof niet enkel de rechters en rechterlijke instanties van een lidstaat, maar eveneens de autoriteiten die in de betrokken rechtsorde deelnemen aan de rechtsbedeling. Daarentegen omvat deze uitdrukking niet de politiediensten van een lidstaat.
 
In de eerste plaats heeft het woord “rechterlijke” in zijn gewone betekenis volgens het Hof immers geen betrekking op politiediensten.
 
In de tweede plaats wordt die uitlegging van de bewoordingen van artikel 6, lid 1, van het kaderbesluit bevestigd door de context van deze bepaling. Ten eerste maakt men in het EU recht een onderscheid tussen de justitiële samenwerking in strafzaken en de politiële samenwerking. Ten tweede moet het begrip “rechterlijke autoriteit” in de context van het kaderbesluit zo worden opgevat dat het doelt op de autoriteiten die in de lidstaten deelnemen aan de strafrechtsbedeling.
 
In de derde plaats oordeelt het Hof dat indien politiediensten als rechterlijke autoriteiten zouden worden beschouwd, de vereiste rechterlijke toetsing niet langer zou zijn gegarandeerd.


[1] Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB 2002, L 190, blz. 1), zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 2009 (PB 2009, L 81, blz. 24).