Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 23378/15 - 30-05-2017

Samenvatting

In beide arresten onderzoekt het EHRM het risico op een schending van artikel 2 en 3 EVRM bij het terugsturen van twee Soedanese asielzoekers naar Soedan die vervolging vrezen voor de politieke activiteiten die zij in Zwitserland hebben uitgebouwd. In één zaak stelt het EHRM de schending vast, in de andere niet.
Feiten: twee uitgeprocedeerde Soedanese asielzoekers politiek actief in Zwitserland
De twee verzoekers zijn uitgeprocedeerde Soedanese asielzoekers die politiek actief zijn voor de oppositiebeweging JEM (Justice and Equality Movement). Ze zijn allebei Soedan ontvlucht naar Turkije om een paar jaar nadien Zwitserland via Griekenland en Italië te bereiken. Ze zijn allebei lid van de JEM en nemen deel aan politieke activiteiten van de beweging in Zwitserland. Hun verhalen en profielen verschillen.
N.A. was niet politiek actief in Soedan en is sinds 2013 een gewoon lid van de JEM. Hij heeft aan verschillende sessies en betogingen van de beweging deelgenomen. A.I. was al politiek actief in Soedan in de JEM en werd onlangs benoemd als mediaverantwoordelijke voor de beweging in Zwitserland. Hij was lid van de delegatie van de beweging op een internationale conferentie en heeft op het internet een kritisch artikel gepubliceerd over de politieke situatie in Soedan.
De Zwitserse asielinstanties hebben hun asielaanvragen geweigerd op basis van gebrek aan geloofwaardigheid. Volgens de Zwitserse rechtbanken zijn hun politieke activiteiten in Zwitserland niet van die aard om de aandacht van de Soedanese autoriteiten te trekken.
Voor het EHRM beweren ze allebei dat hun terugkeer naar Soedan hun leven of fysieke integriteit in gevaar zou brengen. Ze roepen dus zowel artikel 2 (recht op leven) als artikel 3 EVRM (verbod op onmenselijke en vernederende behandeling) in.
Criteria te analyseren bij vluchtelingen “sur place” uit Soedan
Het EHRM herhaalt dat de beoordeling van de eerlijkheid van de politieke activiteiten in het land van verblijf een bijzonder moeilijke taak is. Rekening houdend met het absoluut karakter van artikel 3 EVRM en met de onherstelbare schade die het gevolg kan zijn van de foltering of mishandeling, analyseert het EHRM liever de grief van de verzoekers op basis van hun effectieve politieke activiteiten in Zwitserland, los van de kwestie van de eerlijkheid van die activiteiten (§45 van N.A., §51 van A.I.).
Het Europees Hof stelt vast, op basis van talrijke rapporten, dat de (vermoedelijke) leden of sympathisanten van oppositiebewegingen waaronder de JEM, folteringen, en aanhoudingen door de Soedanese autoriteiten riskeren. Volgens het EHRM staat het vast dat niet enkel hoge profielen van opposanten dat risico lopen maar ook elke persoon die verdacht wordt van oppositie tegen het regime te voeren. Hoewel de Soedanese inlichtingendiensten de activiteiten van opposanten in het buitenland vaak opsporen, gebeurt dit niet systematisch. Om te beoordelen of de Soedanezen in casu mishandelingen riskeren wegens hun politieke activiteiten in Zwitserland moeten verschillende elementen geanalyseerd worden (§46 in N.A. en §53 in A.I.). De eventuele aandacht die de Soedanese autoriteiten in het verleden aan die individu’s gegeven hebben in Soedan of in het buitenland, het lidmaatschap in Soedan aan een oppositieorganisatie en de aard van deze organisatie, het lidmaatschap in het land van verblijf aan een oppositieorganisatie en de vraag of deze organisatie al dan niet in het vizier van de Soedanese regering komt, de aard van de politieke activiteiten in het land van verblijf (o. m. deelname aan openbare betogingen en vergaderingen en activiteiten op internet), persoonlijke of familiale banden met eminente leden van de oppositie in het buitenland.
Twee tegenovergestelde conclusies gebaseerd op de verschillende activiteiten van N.A. en A.I.
In de zaak N.A., merkt het EHRM op dat de activiteiten van de verzoeker zich beperken tot wat een gewone deelnemer aan de activiteiten van een oppositieorganisatie in het buitenland doet. Het EHRM noteert dat zijn activiteiten niet intenser zijn geworden met het tijdsverloop. N.A. heeft geen hoog profiel, hij heeft de beweging nooit vertegenwoordigd, zijn naam wordt nergens geciteerd en hij heeft geen bijzondere banden met prominente figuren van de oppositie. Volgens het EHRM kan de eventuele online publicatie van foto’s van verzoeker samen met de voorzitter van de JEM deze beoordeling niet veranderen. Het EHRM noteert ook dat activiteiten niet van die aard zijn om de aandacht van de Soedanese veiligheidsdiensten te trekken. Het EHRM concludeert dus dat de uitwijzing van verzoeker naar Soedan geen schending van artikel 2 of 3 EVRM met zich zou meebrengen.
In de zaak A.I. komt het EHRM tot de tegenovergestelde conclusie, gezien het politiek engagement van de verzoeker mettertijd nog belangrijker werd. Hij speelt een belangrijke rol in de organisatie van de wekelijkse vergaderingen van de beweging in Zwitserland, heeft deelgenomen aan een internationale conferentie in de delegatie van de JEM, heeft kritische artikels gepubliceerd, en is onlangs benoemd tot mediaverantwoordelijke van de Zwitserse tak van de JEM. Hoewel het EHRM A.I. niet beschouwt als een prominente figuur van de Soedanese oppositie, stelt het vast dat hij, omwille van zijn verschillende activiteiten, banden met hoofdfiguren van de beweging heeft. Rekening houdend met al die elementen kan het EHRM niet uitsluiten dat A.I. de aandacht van de Soedanese inlichtingendiensten heeft getrokken. Vervolgens bestaat er een risico dat hij wordt ondervraagd en gefolterd bij zijn terugkeer op de luchthaven van Khartoem. Het EHRM concludeert dat zijn terugkeer een schending van zowel artikel 2 als artikel 3 met zich zou meebrengen.