Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 68862/13 - 24-05-2018

Samenvatting

Een alleenstaande moeder en haar drie kinderen verblijven gedurende 3 maanden in de nachtopvang van een NGO totdat zij formeel een asielaanvraag kunnen indienen. Het EHRM oordeelt dat de omstandigheden niet zo ernstig zijn om te spreken van vernederende en onmenselijke behandeling.
 
Feiten: Congolese moeder met 3 kinderen verblijft 3 maanden in nachtopvang in afwachting van de formele indiening van haar asielaanvraag 
 
In deze zaak is de verzoekster een Congolese asielzoekster, aangekomen in Frankrijk op 18 augustus 2013 met haar drie kinderen (toen 2,3 en 4 jaar). Op 21 augustus meldt ze zich bij de prefectuur (hoofdstad van departement) waar ze een uitnodiging krijgt om op 26 november 2013 haar asielaanvraag in te dienen. Intussen wordt ze officieel niet beschouwd als asielzoekster en heeft ze geen recht op opvang of andere steun van de staat. Ze kan gedurende die drie maanden in de noodopvang van een NGO verblijven. Haar verzoek tot de afgifte van een voorlopige verblijfsmachtiging als asielzoekster en toewijzing van een opvangplaats werd verworpen zowel door de administratieve rechtbank in kort geding als door de Franse Raad van State. Voor het EHRM vraagt mevrouw voorlopige maatregelen (art. 39 van het procedurereglement): met name dat de Franse overheid wordt bevolen om haar voldoende opvangomstandigheden te bezorgen. Het EHRM verwerpt dit verzoek. Op 19 november kan mevrouw (vervroegd) haar asielaanvraag indienen waardoor ze vanaf 20 november 2013 met haar kinderen eerst in een hotel kan verblijven en vervolgens in een opvangcentrum.   
 
Voor het EHRM beweert verzoekster dat de opvangomstandigheden waarin ze gedurende drie maanden moest verblijven een schending van artikel 3 EVRM zijn. Bovendien acht ze dat die opvangomstandigheden haar recht op gezins- en privéleven hebben aangetast (artikel 8 EVRM).   
 
Geen schending artikel 3 EVRM: ernstdrempel niet bereikt
 
Het EHRM herhaalt zijn vaste rechtspraak dat om binnen de werkingssfeer van het verbod van artikel 3 EVRM te vallen, de behandeling een minimum van ernst moet bevatten. De beoordeling van dit minimum is relatief; het hangt af van alle gegevens van de zaak, en in het bijzonder van de duur van de behandeling, de fysieke of mentale effecten ervan, alsook, soms, het geslacht, de leeftijd en de gezondheidstoestand van het slachtoffer. Het EHRM herinnert ook aan de kwetsbaarheid van kinderen: wanneer het gaat om opvang van minderjarige vreemdelingen, al dan begeleid, mag niet uit het oog verloren worden dat de uiterst kwetsbare situatie van het kind doorslaggevend is en primeert op de status van illegaal verblijvende vreemdeling.
 
Hoewel de verzoekster gedurende die drie maanden geen formeel recht op opvang had, stelt het EHRM vast dat ze met haar kinderen onderdak had in een tehuis beheerd door een NGO. Dat tehuis werd enkel met subsidies van de Franse overheid georganiseerd. Het gezin kreeg daar nachtopvang (van 19u tot 7u30) met ontbijt en avondmaaltijd. Het EHRM noteert dat de twee oudere kinderen naar school konden gaan waar ze een middagmaaltijd hadden. Ze konden ook aan buitenschoolse activiteiten, georganiseerd door de stad Dijon, deelnemen. Hoewel de verzoekster zelf en haar jongste dochter geen vast dagverblijf hadden merkt het EHRM op dat ze hulp van NGO’s (zoals de Franse Rode Kruis en “Restaurants du coeur”) gekregen hebben. Het EHRM noteert ook dat het gezin genoot van een medische opvolging gefinancierd door de overheid gedurende die periode van drie maanden.
 
Rekening houdend met al die elementen beslist het EHRM dat verzoekster en haar kinderen hun basisbehoeften konden vervullen en dat de Franse overheid hen niet genegeerd heeft. In casu, wordt de ernstdrempel, om te spreken van vernederende behandeling, Hofvolgens het EHRM niet bereikt. Ook op psychologisch vlak is de situatie nooit volledig onzeker en hopeloos geweest, omdat de verzoekster vanaf het begin wist dat ze een opvangplaats zou krijgen na de formele indiening van haar asielaanvraag. Bijgevolg oordeelt het EHRM dat Frankrijk artikel 3 EVRM niet heeft geschonden.
 
De grief in verband met het recht op gezinsleven wordt door het EHRM onontvankelijk verklaard omdat de interne rechtsmiddelen op dat vlak niet uitgeput zijn. Verzoekster had haar recht op gezinsleven en artikel 8 van het EVRM voor de interne rechtscolleges niet ingeroepen.