Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 41215/14 - 14-09-2017

Samenvatting

In een arrest van 14 september 2017 besluit het EHRM dat de uitzetting van een Nigeriaanse man, die sinds zijn twee jaar in het Verenigd Koninkrijk woont en daar een zoontje heeft, geen schending van zijn recht op gezinsleven oplevert.
 
Feiten: uitzettingsbeslissing omwille van gevaar voor de openbare orde
 
De heer Ndidi, een Nigeriaanse man, kwam als tweejarig kind met zijn moeder naar het Verenigd Koninkrijk. Sinds zijn 12de pleegde hij strafbare feiten. Het ging onder meer om overvallen, inbraak, drugsdelicten, etc. Een deel van zijn jeugd bracht hij door in jeugdinstellingen. In 2011, werd hij op 24-jarige leeftijd vrijgelaten. Hij kreeg hierbij een uitzettingsbevel. Hij ging in beroep omdat hij meende dat het uitzettingsbevel zijn recht op een gezins- en familieleven zou schenden, in het bijzonder met zijn zoontje dat in 2012 werd geboren, en de Britse nationaliteit heeft. Al zijn beroepen werden verworpen. Hij wachtte nog op de effectieve uitzetting omdat de aanvraag voor een geldig reisdocument nog steeds hangende was bij de Nigeriaanse autoriteiten.
 
EHRM: geen schending artikel 8 EVRM
 
Het EHRM oordeelde dat het VK artikel 8 EVRM niet heeft geschonden. Het EHRM stelde dat de situatie van de verzoeker aan een rigoureus onderzoek moest onderworpen worden omwille van de lange tijd dat hij in het VK woonde, de relatie met zijn zoontje en zijn andere familieleden in het Verenigd Koninkrijk, en zijn beperkte banden met Nigeria. Het EHRM meende echter dat de Britse autoriteiten een correct en grondig onderzoek hadden gevoerd, waaronder het afwegen van het recht op gezinsleven voor de verzoeker enerzijds en het belang van de samenleving anderzijds. Ze hadden daarbij de principes uit de rechtspraak van het EHRM ook toegepast (Boultif t. Zwitzerland, nr. 54273/00, Üner tegen Nederland[GK], nr. 46410/99, Maslov t. Oostenrijk [GK], nr. 1638/03). De verzoeker, die een lange geschiedenis had van een toenemend aantal misdrijven, werd in 2006 al gewaarschuwd door de overheid voor een mogelijke uitzetting. Hij pleegde ook nog misdrijven eens hij al meerderjarig was.
 
Bovendien traden er geen wijzigingen in zijn omstandigheden op sinds de laatste beslissing van de Britse autoriteiten. Het EHRM achtte zich dus niet genoodzaakt de zaak te opnieuw te evalueren. Integendeel, meende het EHRM, sinds de laatste beslissing eindigde de relatie met zijn partner, en werd het bezoekrecht voor zijn zoon beperkt tot één op twee zaterdagen. Het EHRM besluit dat het Verenigd koninkrijk artikel 8 EVRM niet heeft geschonden.
 
Één rechter, rechter Turković, was het niet eens met het oordeel van het EHRM. Ze meende dat er sprake was van een procedurele schending van artikel 8 EVRM, omdat het hoger belang van het kind niet voldoende in acht werd genomen. Zo werd het hoger belang van kind in acht genomen net zoals de andere elementen, dit terwijl dit element net meer doorslaggevend moet zijn in de beoordeling. Daarnaast stelde ze ook dat het uiterst belangrijk is om wijselijk om te springen met de balans die de verdragsstaten maken, waarbij deze meer belang hechten aan het algemeen belang dan aan het recht op familieleven. Ze verwees daarbij naar de context waarbij Europa moet omgaan met ernstige problemen die deels te wijten zijn aan een gebrek van integratie-inspanningen voor tweede generatie migranten. Ze benadrukte daarbij dat het in het algemeen belang is om het recht op privé- en gezinsleven te beschermen van migranten die al lang in een verdragsstaat gevestigd zijn.