Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 12552/12 - 12-01-2017

Samenvatting

Op 12 januari 2017 stelde het EHRM dat Oekraïne verantwoordelijk was voor het waarborgen van de mensenrechten van een asielzoeker op een schip onder buitenlandse vlag dat de haven van Oekraïne aan deed. De Oekraïense grenswachters zijn aan boord gegaan en hebben de asielzoeker ontmoet. Hierdoor viel hij onder de verantwoordelijkheid van Oekraïne en moet Oekraïne het EVRM ten aanzien van de verzoeker respecteren. Het EHRM veroordeelt Oekraïne voor een schending van artikel 13 juncto 3 EVRM omdat de asielzoeker geen toegang had tot de asielprocedure en geen daadwerkelijk rechtsmiddel had tegen de beslissing tot weigering van ontscheping.
 
Feiten: Eritrese verstekeling vraagt asiel aan vanop een Maltese boot in Oekraïne
 
Dhr. Kebe ontvluchtte Eritrea waar hij vervolging vreest door de gedwongen legerdienst. In januari 2012 kon hij zich in Djibouti in een handelsschip (onder Maltese vlag) verstoppen, maar werd hij al snel door de bemanning ontdekt. Twee weken later, in de Turkse haven Tuzla kon hij met het UNHCR over zijn vrees voor vervolging praten maar de Turkse bevoegde autoriteiten weigerde zijn ontscheping. Hij moest aan boord blijven en verder gaan naar Odessa (Oekraïne). Daar kwamen de Oekraïense grenswachters aan boord, samen met een medewerkster van een NGO, een partner van het UNHCR. Ondanks het feit dat Dhr. Kebe  herhaalde dat hij asiel wou aanvragen, werd er geen asielaanvraag ingediend. Volgens de verzoeker, zeiden de grenswachters dat ze geen asielaanvraag konden aanvaarden vanuit een schip met een buitenlandse vlag. Drie dagen later, heeft de verzoeker een document ondertekend waarin staat dat hij aan boord was gegaan om betere levensomstandigheden in Zweden te zoeken en dat hij geen vluchtelingstatuut of bescherming van Oekraïne nodig had. Het document was in het Engels opgesteld en dhr. Kebe werd gevraagd om het te ondertekenen zonder beroep te kunnen doen op een tolk of op juridische bijstand. Een beslissing tot weigering van binnenkomst werd genomen. De verzoeker moest op het schip blijven, die zijn route naar Saudi-Arabië verder zou zetten.
 
De dag voor het vertrek, diende de Oekraïense partner van het UNHCR een verzoekschrift in bij het EHRM, met de vraag dat het Hof voorlopige maatregelen zou nemen om de terugdrijving te schorsen (Rule 39). Het EHRM ging op de aanvraag in, zodat dhr. Kebe uiteindelijk een asielaanvraag kon indienen en in Oekraïne kon verblijven tijdens zijn asielprocedure. 
 
Artikel 1 EVRM: de staat die de grenscontrole uitoefent is verantwoordelijk om de mensenrechten te beschermen, zelfs op een schip van een andere vlaggenstaat
 
Krachtens artikel 1 EVRM moeten de staten mensenrechten van het Verdrag verzekeren aan “een ieder die ressorteert onder haar rechtsmacht”.  Voor het EHRM pleitte de Oekraïense regering dat niet Oekraïne maar enkel Malta verantwoordelijk was om de mensenrechten van de verzoeker te beschermen. Oekraïne baseerde deze redenering op bepalingen van het zeerecht, waaruit blijkt dat de vlaggenstaat verantwoordelijk is voor burgerlijke rechten en misdrijven op een schip in volle zee. Dit principe van extra-territorialiteit van het schip werd door het UNHCR al sterk genuanceerd. In een nota van 1988 stelt het UNHCR dat zodra de kuststaat een exclusieve controle in de haven uitoefent er geen sprake is van extraterritoriale bevoegdheid en dat de kuststaat verantwoordelijk zou zijn voor de verstekelingen op schepen die zich in zijn havens bevinden.[1]
 
De vraag of er een hiërarchie bestaat tussen de bepalingen van het zeerecht en de positieve plicht om de mensenrechten te verzekeren wordt niet frontaal door het EHRM beantwoord. Het EHRM beperkt zich tot een eenvoudige vaststelling: de grenswachters zijn aan boord gegaan en hebben de verzoeker ontmoet. Niemand betwist dat enkel Oekraïne de bevoegdheid had om hem al dan tot het Oekraïense grondgebied toe te laten. Volgens het EHRM is dit voldoende om te besluiten dat de grenscontrole op de verzoeker onder de “rechtsmacht” van Oekraïne viel, in de zin van artikel 1 EVRM. Oekraïne is dus bevoegd en verantwoordelijk om de mensenrechten van het EVRM te verzekeren.     .
 
Schending artikel 13 juncto 3 EVRM: gebrek aan daadwerkelijk en schorsend rechtsmiddel om risico op mishandeling bij terugdrijving te laten onderzoeken
 
Op basis van rapporten en van het arrest Hirsi-Jamaa ([GC] nr 27765/09), stelt het EHRM vast dat de verzoeker een verdedigbaar grief had i.v.m. het reëel risico op mishandeling bij terugkeer naar Eritrea. De Oekraïense autoriteiten moesten dus elke klacht in dat verband op een ernstige en spoedige manier onderzoeken, alsook een onafhankelijke en nauwkeurige controle aanbieden.
 
In casu, had de lokale partner van het UNHCR de aandacht gevestigd op de situatie van verzoeker. De autoriteiten wisten dus dat een verstekeling - waarschijnlijk in nood aan internationale bescherming - aan boord was, na zijn contact met het UNHCR in Turkije. Toch hebben de grenswachters dhr. Kebe geen informatie gegeven over de asielprocedure in Oekraïne, en ook geen tolk of juridische bijstand bezorgd. Hij heeft dus geen realistische mogelijkheid om asiel aan te vragen gehad.
 
Hij kon ook geen schorsend beroep indienen tegen de weigering tot ontscheping. Hij had dus ook geen enkele mogelijkheid om een ketting-refoulement naar Eritrea via Saoedi-Arabië te voorkomen. Pas nadat het EHRM voorlopige maatregelen in extremis (de dag voor het vertrek van het schip) aan de Oekraïense autoriteiten vroeg, kon hij een terugkeer vermijden. Artikel 13 EVRM verplicht de Staten om een daadwerkelijk rechtsmiddel op nationaal niveau te organiseren dat automatisch schorsend is. Het EHRM is dus van oordeel dat Oekraïne deze bepaling geschonden heeft.
 
Noot van de auteurs: De tekortkomingen die het EHRM in Oekraïne vastgesteld heeft,  zouden perfect ook België kunnen betreffen. Volgens de huidige Belgische regelgeving wordt het verbod tot ontscheping niet aan de verstekeling maar enkel aan de kapitein van het schip betekend. De moeilijke toegang tot de asielprocedure en het gebrek aan daadwerkelijk rechtsmiddel is hier ook flagrant. Hoewel het aantal getroffen verstekelingen in de Belgische havens relatief laag is, is het is dus niet uitgesloten dat een dergelijke zaak tegen België zijn weg ooit naar Straatsburg vindt.


[1] zie Note on Stowaway Asylum-Seekers (EC/SCP/51), Executive Committee of the UNHCR, 22 July 1988, (§ 52 van het arrest).