Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 34999/16 - 7-12-2017

Samenvatting

Het EHRM is van oordeel dat de uitlevering naar Kosovo van een Servische onderdaan, die vreest zowel vermoord te worden in het kader van een vendetta als in slechte detentieomstandigheden terecht te komen, geen schending van artikel 2 of 3 EVRM met zich zou meebrengen. 
 
Feiten: uitlevering van Servische onderdaan aan Kosovo
 
In deze zaak betwist de verzoeker, een Servisch onderdaan, zijn uitlevering aan Kosovo door de Oostenrijkse autoriteiten. Hij vreest dat hij door zijn schoonbroer of zijn clan zou vermoord worden in het kader van een vendetta en dat zijn detentieomstandigheden in de Kosovaarse gevangenis onmenselijk of vernederend zouden zijn. Voor het EHRM roept hij zowel artikel 2 (recht op leven) als artikel 3 (verbod op foltering en onmenselijke en vernederende behandeling) in. Het EHRM heeft een voorlopige maatregel genomen op basis van artikel 39 van het procedurereglement. 
 
Ondanks een derde interventie van Servië die de verzoeker steunt, oordeelt het EHRM dat de uitlevering artikels 2 en 3 EVRM niet zou schenden. Het EHRM noteert dat het feit dat Kosovo op de nationale lijst van de “veilige derde landen” van Oostenrijk staat geen enkele relevantie heeft voor de beoordeling van het risico op mishandeling in het kader van het artikel 3 EVRM.   
 
Geen schending van artikels 2 en 3 ivm. het risico op moord in het kader van een vendetta
 
Op basis van internationale rapporten over vendetta in Kosovo erkent het EHRM dat slachtoffers weinig bescherming van de staat krijgen. Maar het EHRM stelt vast dat door zijn detentie in de gevangenis (na uitlevering) hij constant onder het toezicht van de autoriteiten zal blijven. Hoewel corruptie verspreid is onder cipiers in Kosovo, gaat dat fenomeen meer om favoritisme van bepaalde gedetineerden. Volgens het EHRM zijn er geen aanwijzingen dat de cipiers zo corrupt zouden zijn dat ze de moord op de verzoeker zouden dogen. Het EHRM stelt vast dat de Kosovaarse autoriteiten al hun bereidheid getoond hebben om verzoeker te beschermen door de zijn schoonbroer te veroordelen voor bedreigingen. Er is geen aanwijzing dat de verzoeker niet van die bescherming zou kunnen genieten in de gevangenis. Het EHRM ziet dus geen schending van artikel 3 op vlak van de vendetta in geval van uitlevering.
 
Geen schending van artikel 3 van het EVRM ivm. de detentieomstandigheden in de Kosovaarse gevangenissen
 
Op basis van internationale rapporten (van o.m. het CPT) onderzoekt het EHRM het risico van mishandeling i.v.m. de detentieomstandigheden in de Kosovaarse gevangenissen. Hoewel incidenten van mishandeling door de politie en, in een mindere mate, door cipiers nog plaatsvinden, merkt het EHRM op dat er geen beweringen van slechte behandeling aan bod komt in die rapporten over de gevangenis van Mitrovica, waar de verzoeker zal terechtkomen na uitlevering. De verzoeker verwijst enkel naar de algemene situatie en de rapporten maar beweert niet dat hij ooit ervaring van mishandeling in Kosovo heeft gehad. Ook op dat vlak komt het EHRM tot de conclusie dat er geen schending van artikel 3 zou plaatsvinden bij uitlevering. 
 
Toch vraagt het EHRM dat de verzoeker niet uitgeleverd wordt totdat het arrest definitief wordt.
 
34999/16