Europees Comité voor Sociale Rechten - 90/2013 - 1-07-2014

Samenvatting

Volgens de conferentie van Europese kerken schendt de Nederlandse staat de rechten van volwassenen zonder rechtmatig verblijf door hun recht op voedsel, kleding en onderdak niet te respecteren en schendt zij hiermee de artikelen 13§4en 31§2 van het Europees Sociaal Handvest.
 
In een eerste onderdeel bespreekt het Comité de vermeende schending van artikel 13§4 van het Europees Sociaal Handvest. Ter verdediging werpt de Nederlandse regering op dat het Europees Sociaal Handvest ratione personae niet van toepassing is op deze categorie van personen, waardoor deze artikelen niet op hen van toepassing zijn. Het Europees Comité voor Sociale Rechten herinnert eraan dat uit §1 van het appendix bij het Handvest blijkt dat de personen zoals bedoeld in de artikelen 1 tot 17 en 20 tot 31 van het Handvest buitenlanders omvatten voor zover zij onderdanen betreffen van andere partijen bij het Handvest die rechtmatig in de staat verblijven of werken. Daarnaast wijst het Comité er echter op dat wanneer de menselijke waardigheid in het gedrang komt, het persoonlijke toepassingsgebied niet zodanig mag worden gelezen dat de bescherming van de basisrechten van het Handvest aan migranten wordt ontnomen of hun fundamentele rechten worden aangetast. Tevens wijst het Comité erop dat het doel van het Handvest niet enkel is om de erin vervatte rechten te beschermen in theorie, maar ook in de praktijk en stelt het dat het Handvest in de mate van het mogelijke in overeenstemming met andere regels van internationaal recht dient te worden geïnterpreteerd. Uit de rechtspraak van het Comité blijkt tevens dat de beperkingen in het appendix van toepassing zijn op een brede waaier aan rechten en de gevolgen ervan verschillen. Het Comité is dan ook van mening dat elke situatie geval per geval beoordeeld dient te worden. De toepassing van het Handvest op migranten zonder rechtmatig verblijf is enkel gerechtvaardigd wanneer het uitsluiten van deze categorie ernstige nadelige gevolgen zou hebben voor hun fundamentele rechten. Specifiek met betrekking tot artikel 13§4 herinnert het Comité iedere buitenlander zonder uitzondering, ook indien zij geen rechtmatig verblijf genieten, het recht heeft op hoogdringende sociale bijstand. In dit verband merkt het Comité op dat de klacht betrekking heeft op de verstrekking van het noodzakelijke voedsel, water, onderdak en kleding nauw gelinkt is aan de meest fundamentele rechten van deze mensen, alsook aan hun menselijke waardigheid. Bijgevolg is artikel 13§4 van het Europees Sociaal Handvest van toepassing op migranten zonder rechtmatig verblijf.
 
Wat betreft de toepassing van artikel 13§4 van het Europees Sociaal Handvest, herinnert het Comité eraan dat de behoefte aan bijstand van een individu voldoende dringend en ernstig dient te zijn, maar dat dit criterium niet te eng geïnterpreteerd mag worden. De duur van het verblijf op het grondgebied kan geen voorwaarde zijn voor het verkrijgen van het recht op noodhulp. Het Comité wijst erop dat, ondanks de inspanningen van de Nederlandse autoriteiten, niets erop wijst dat de situatie die in strijd werd bevonden met artikel 13§4 van het Handvest werd rechtgetrokken met betrekking tot migranten zonder rechtmatig verblijf. Het Comité stelt vast dat een groot deel van de volwassen migranten geen dringende sociale bijstand genieten en wijst erop dat de menselijke waardigheid een fundamentele waarde is die de kern inhoudt van de Europese rechten van de mens. De reikwijdte van het Handvest is breder en vereist dat de noodhulp ook verleend wordt aan migranten die onwettig op het grondgebied verblijven. Tevens stelt het Comité dat het verlenen van noodhulp niet afhankelijk mag zijn van de wil van de persoon om mee te werken aan zijn uitwijzing. Hoewel staten bepaalde taken kunnen delegeren aan lokale autoriteiten, ontslaat een dergelijke delegatie hen niet van de verplichtingen die zij uit hoofde van internationale overeenkomsten zijn aangegaan. In het bijzonder in de situatie waarin de delegatie van taken of verantwoordelijkheden niet gebaseerd zijn op juridische, administratieve of financiële overeenkomsten of garanties tussen de regering en de lokale autoriteiten, kan dit niet voldoen aan de verplichtingen van de regering in het kader van artikel 13§4. Het ontzeggen van noodopvang aan personen die op het Nederlandse grondgebied verblijven is geen absoluut noodzakelijke maatregel voor het verwezenlijken van de doelstellingen van het immigratiebeleid. De rechten van volwassen migranten die onrechtmatig in Nederland verblijven worden hierdoor dan ook op disproportionele wijze geschonden.    
 
In een tweede onderdeel bespreekt het Comité de vermeende schending van artikel 31§2 van het Europees Sociaal Handvest. Het Comité verwijst naar zijn uiteenzetting in het eerste onderdeel en meent dat ook artikel 31§2 van toepassing is op migranten zonder rechtmatig verblijf. Onder dit artikel gaan staten de verbintenis aan om maatregelen te nemen om dakloosheid te verminderen met het oog op het geleidelijk aan elimineren ervan. Dit vereist het introduceren van spoedeisende maatregelen, zoals het verstrekken van onmiddellijke opvang en maatregelen die voorkomen dat personen terugkeren naar een situatie van dakloosheid. Met betrekking tot personen die zijn ondergebracht in noodopvang en die rechtmatig op het gebied van de staat verblijven, herinnert het Comité eraan dat dit niet kan worden beschouwd als duurzame oplossing. Er moet hen dan ook accommodatie op lange termijn aangepast aan hun omstandigheden of huisvestiging van een adequate standaard worden aangeboden binnen een redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 31§1 van het Handvest. Staten kunnen echter niet verplicht worden om alternatieve accommodatie te voorzien voor personen die niet rechtmatig op hun grondgebied verblijven. Uitzetting uit de opvang moet dienovereenkomstig verboden worden, omdat dit de betrokkenen, in het bijzonder kinderen, in een situatie van extreme hulpeloosheid zou plaatsen, in strijd met hun menselijke waardigheid. Er moet dan ook opvang voorzien worden voor volwassen migranten zonder rechtmatig verblijf, zelfs wanneer zij verzocht werden het land te verlaten, zonder dat zij echter permanente accommodatie op lange termijn kunnen eisen. Het recht op huisvestiging is nauw verbonden met de menselijke waardigheid, ongeacht de verblijfsstatus van een persoon. Het Comité meent dan ook dat de situatie waarvoor hierboven een schending van artikel 13§4 van het Handvest werd vastgesteld, eveneens  een schending van artikel 31§2 van het Handvest inhoudt.